Gepubliceerd op 11-11-2021

koud

betekenis & definitie

bn., bw.;

1. geringe warmtegraad bezittende: een koude winterdag, de koude luchtstreek; ik werd er koud van, ik rilde; inz. (Z.-N.) iets niet koud laten worden, er dadelijk bij zijn of aanpakken; koud vlees, niet warm; een koude lunch, met koude spijzen; een koud buffet, zie koudekeuken; zie ook grond (4), kleed;
2. onnodig, onbetekenend: wat een koude drukte! van een koude kermis (of: reis) thuiskomen, eig. van een onbeduidende kermis, fig. teleurgesteld, met de kous op de kop;
3. onverschillig: dat laat mij koud;
4. dood: iem. koud maken, doden; hadden zij mij niet geholpen, ik was er om koud geweest.

< >