Gepubliceerd op 11-11-2021

klaar

betekenis & definitie

klaarder, -st; Lat. clarus, Fr. clair;

I. bn. (1 luisterrijk; het tegenovergestelde van dof of mat; 2 helder licht; niet [meer of nog) donker of duister; 3 niet door iets verduisterd wordende of zijnde; 4 het licht doorlatende; doorluchtig, doorschijnend; 5 rein, schoon, zuiver; 6 duidelijk; 7 vrij, bevrijd van hetgeen hinderen of belemmeren kan; in de [of: een] toestand van gereedheid);
1. het klare hemelsblauw; met klare ogen;
2. bij, op (de) klare dag, op lichte, klare dag, bij klare zon, bij ’t volle licht, bij volle dag, het wordt, is klaar, helder licht;
3. klare, witte vrieslucht, helder; met een klaar oordeel, verstand, niet verdonkerd, zuiver waarnemend en onderscheidend; klare gedachten, helder, zuiver, scherp;
4. zo klaar als glas; klaar water, niet met onzuiverheden bezwangerd, helder; klare wijn, geklaard, voor het gebruik gereed; zegsw. iem. klare wijn schenken, niets voor hem verborgen houden of verbloemen; klare stoffen, los geweven;
5. klare jenever, niet met bitter, dus geen bittere jenever; dat is geen klare koffie, daar steekt wat achter;
6. een klare stem, klankrijk, helder, zuiver; klaar als 't Evangelie, even begrijpelijk, eenvoudig; op klare, duidelijke wijze iets onder woorden brengen, voor geen misverstand vatbaar, ondubbelzinnig; klaar bescheid; de zaak, het ligt klaar (voor de ogen), is evident; 't is klaar dat, ’t is blijkbaar, er is geen twijfel aan;
7. zijn kans klaar zien; de kans is klaar; inz. in de bet.
a) ten gebruike gereed, geschikt, dienstig voor het gebruik: iets klaar houden, leggen, maken, zetten; b) gereed gemaakt, toebereid, afgewerkt, voltooid: is het eten klaar? dat plannetje is van personen: klaar staan om te; klaar zijn met iets, voltooid hebben; net klaar! met een antwoord dadelijk klaar, er zich niet op behoevende te bezinnen; weer hersteld, in orde; zie zes l, Kees I:

II. in zelfst. gebruik: het klaar van 't ei, wit; op ’t klaarst, ten klaarste, op de duidelijkste, onmiskenbaarste wijze; een klare, niet met bitter vermengde borrel;

III. bw.: het water blonk klaar, helder; klaar blauwwit, fris; klaarwakker, zonder de minste slaperigheid; duidelijk (of: kort) en zonder onzekerheid, onduidelijkheid; klaar voor de ogen, de geest staan, met scherpte, zonder vaagheid.