Gepubliceerd op 11-11-2021

kennen

betekenis & definitie

kende, h. gekend (twee hoofdbet.: a) erkennen; b) bekend zijn met; inz. 1 zich herinneren, wat, wien men voor zich heeft; herkennen; 2 iem. erkennen in een hoedanigheid; iets erkennen; 3 houden voor, achten, rekenen; 4 de overtuiging hebben; 5 weten hoe iets is; 6 door persoonlijke ervaring met iets bekend of vertrouwd zijn; 7 door onderricht, oefening, gewoonte bekend, vertrouwd zijn met; 8 met doen, geven, leren, laten):

1 iem. aan zijn stem kennen; aan hunne vruchten zult gij ze kennen, Matth. 7 : 16; iem. uit duizenden kennen; zie h a a r I;
2 iem. als zijn zoon kennen; iem. in iets kennen (nl. als oudere, meerdere enz.), rekening met iem. houden, met hem te rade gaan (dikwijls met ontkenning); gekend willen wezen (worden, zijn), in iets eisen, dat men om goedkeuring gevraagd wordt; zich schuldig kennen, belijden schuldig te zijn;
3 iem., zich zelf tot iets in staat kennen;
4 zich van naijver vrij kennen;
5 iems. stem kennen; ik ken Amsterdam; dat kennen we, dat weten we nu wel; zijn wereld kennen; geen geluk kennen, het geluk moeten missen; geen vrees kennen, onverschillig er voor zijn; geen zorgen kennen, a) geen ondervinding er van hebben, b) er niet door gekweld worden;
6 iem. nog, iem. niet, iem. niet meer kennen, nog, niet, niet meer weten, wie hij is; den gever kennen; iem. niet meer willen kennen, negeren; we kennen mekaar (of: nos kennimus nos), we behoeven elkaar niets wijs te maken;
7 zijn vak kennen; Frans kennen;
8 iem. iets doen kennen, a) aan iem. bekend doen worden,b) iem. doen weten, c) iem. doen gevoelen enz.; te kennen geven,a) in kennis stellen van (in verzoekschriften): geeft te kennen de ondergetekende, b) doen blijken, c) te verstaan geven; iem. of iets leren kennen, a) te weten komen, ervaren, wie of wat hij of het is, b) kennismaken met iem. of iets; z. laten kennen, doen zien, laten blijken wie of wat men eig. is; z. aan iets (niet) laten kennen, z. ter wille van het een of ander (niet) als datgene laten zien, dat men geheim wil houden, inz. ong. zijn slechte aard tonen.