v., in bet. 1 gorten; in bet. 2 v. en o. (1 grutten, gebroken graan inz. gepelde gerst; 2 varkensziekte, waarbij korrels in het vetweefsel voorkomen, veroorzaakt door larven van een lintworm, ook bij runderen voorkomende; fig. onzuiverheid):
1. men maakt gort van gerst, haver en boekweit; collectief: graanakkers, waar de gort geoogst wordt; spijs: zij eten gort met rozijnen; fig. een gortje, een kleinigheid; zegsw. iets van haver tot gort vertellen, weten, tot in de kleinste bijzonderheden; zie aver;
2. het spek niet eten om het gort.