(1 ontkennend vnw.: niet enig, niet een; 2 ontkennend telw. of onbepaald lidw.
onbuigbaar: niet een; 3 ontkennend bepalend lidw.: niet de, het; 4 als blote ontkenning; 5 van hun natuur ontaard, slecht):
1. geen mens, niemand; er was geen land te zien; dit alles is van nul en gener waarde, eig. dit alles is nul en v. gener waarde; geen snars, geen zier, greintje enz.; volstrekt geen; geen ander, niemand anders; anders geen bezwaren, geen andere; geen enkel, geen één;
2. geen van beiden; op het boerenland noemt men een eend geen diertje; is dit geen Rembrandt?
3. geen recht hebben, zo te spreken, niet het recht hebben; geen hand uitsteken, niet de hand uitsteken;
4. in minder dan geen tijd; hij heeft geen geld; hij kent geen rust; geen de minste belangstelling; ik versta geen Grieks;
5. dat is geen leven; dat zijn geen manieren!
