Gepubliceerd op 11-11-2021

dwaas

betekenis & definitie

I. bn., bw.; dwazer, dwaast (1 zot, gek; 2 Z.-N. dom; 3 Z.-N. suf):

1. een dwaze mode, een dwaze liefde; dwaas genoeg van je! wees niet zo dwaas! dwaas handelen; de ene deed al dwazer dan de andere; hij deed allerdwaast;
2. Z.-N. dwaas als een ekster, een kalf;
3. Z.-N. met een dwaas hoofd opstaan;

II. m. en v. dwazen (zot, gek, dwaze mens; iem., die dwaze dingen doet).