Gepubliceerd op 11-11-2021

bezetten

betekenis & definitie

bezette, h. bezet (1 zich zetten op; 2 iets voorzien van iets, dat er op, er aan, er in, er om gezet zit; 3 van plaatsen enz.; innemen inz. passief; 4 van troepen of wachten voorzien; 5 van tijd, personen: in beslag nemen; 6 muz., ton. partijen of rollen bekleden):

1. het publiek bezette de eerste rij stoelen;
2. een gevest, bezet met kostbare stenen; een rok met galon bezetten, beleggen; een weg met bomen bezetten, beplanten; een muur bezetten, bepleisteren;
3. is die stoel bezet? alles bezet!
4. een stad, hoogte bezetten; een land bezetten, troepen in leggen;
5. zijn tijd is zeer bezet; hij is zeer bezet;
6. het orkest was goed bezet, de verschillende partijen waren goed vertegenwoordigd; nog: op de borst bezet; z. bezetting.