Gepubliceerd op 11-11-2021

bal

betekenis & definitie

I. m. ballen, balletje (1 kleine bol, bij verschillende spelen; 2 naam van min of meer bolvormige voorwerpen; 3 Z.-N. frank):

1. een gomelastieken bal; met de bal spelen; de bal misslaan, fig. zich vergissen; elkander de bal toewerpen, helpen, in elkaars kaart spelen; spreekw., z. kaatsen;
2. de bal van de hand, de voet, bolvormige verhevenheid; een balletje, klontje fijngehakt vlees, meestal verkl.;
3. Z.-N. dat kost twintig ballen; nog: stud. hij weet er, daar deugt geen bal van, niets; een balletje opgooien over iets, door een eerste woord een gesprek over iets aan de gang maken; een balletje aan ‘t rollen brengen, iets aan de gang helpen; de zwarte bal hijsen, het sein „Wees op uw hoede”.

II. o. bals (Fr. [oorspr. Lat.] enigszins grote danspartij): een bal geven, het bal openen; balchampêtre, bal in de open lucht; balmasqué, gemaskerd bal.

III. bn. (boos, driftig; v. vogels: schuw).