XYZ van de klassieke muziek

Katja Reichenfeld (2003)

Gepubliceerd op 15-03-2017

Aaron Copland

betekenis & definitie

Aaron Copland (Brooklyn 1900-New York 1990) was een Amerikaanse componist van Russisch-joodse origine die als een van de eersten een idioom creëerde dat gold als 'typisch Amerikaans'. Daartoe verbond hij elementen uit de Amerikaanse volksmuziek en de jazz met een modem klassiek idioom. Hij deed dat op een zo toegankelijke manier dat hij de harten van een breed publiek wist te vernveren. Als dirigent, pianist, organisator, publicist en leraar had hij een centrale plek in het muziekleven van de VS.

Copland groeide op in een joods gezin in Brooklyn. Hij kreeg pianoles en nam op zijn achttiende theorielessen bij Rubin Goldmark, een conservatief en romantisch ingestelde man die zijn leerling onbedoeld juist nieuwsgierig maakte naar de 'verboden' muziek van Moesorgski, Debussy en Ravel, maar ook naar de eigentijdse Amerikaan Ives. Op zijn twintigste reisde de eigenzinnige Copland af naar Parijs waar hij als eerste in een lange reeks Amerikaanse componisten studeerde bij Nadia Boulanger. Deze opmerkelijke vrouw gaf hem een degelijke technische basis,fungeerde als kompas in de veelheid aan eigentijdse muzikale stromingen, en spoorde hem tevens aan zijn eigen Amerikaanse 'roots' creatief te benutten. Niet alleen de lessen van Boulanger, maar ook de contacten met Stravinski en de leden van de Groupe des Six hadden een beslissende invloed op Coplands ontwikkeling: Stravinski's ritmiek en de klankkleur van de Six vormden sindsdien een vast bestanddeel van zijn muzikale taal.

Terug in New York barstte Copland los in exuberant jazzy werken zoals Music for the Theater (1925) en het Pianoconcert (1926). Een strengere avant-gardeperiode volgde met o.a. de Piano Variations (1930). Dit laatste stuk genoot de speciale liefde van de jonge Leonard Bemstein, die met satanisch plezier beweerde met dit prachtige hoekige stuk het publiek binnen twee minuten de concertzaal uit te kunnen jagen. Een lange en intense vriendschap tussen de twee musici volgde, die naar het schijnt ook enige tijd erotisch getint was. Ook wat hun werk betreft was er sprake van wederzijdse inspiratie (men zou het ook wederzijds profiteren kunnen noemen): Bemstein nam veel Copland op in zijn composities en Copland dankte een groot deel van zijn succes aan 'Lenny' als dirigent en promotor van zijn werken.

Vanaf 1936 ontstonden de werken waarmee hij zo geliefd werd bij het Amerikaanse publiek, waaronder twee balletten: Billy the Kid (1938) en Appalachian Spring (1944), dit laatste geschreven voor Martha Graham. Uit 1950 dateert de liederencyclus Twelve Poems of Emily Dickinson, een hoogtepunt in Coplands oeuvre. Coplands latere werken zijn wat minder toegankelijk, en soms serieel georiënteerd zoals het orkestwerk Inscape (1967), bedoeld als 'portret' van zijn innerlijke landschap.

Oeuvre
2 opera's; 6 balletten; 25 orkestwerken; 4 soloconcerten; ca. 10 koorwerken; 16 kamermuziekwerken; ca. 21 pianowerken; liederen waaronder Twelve Poems of Emily Dickinson, en 2 series Old American Songs.