Vl. hoogleeraar en bibliograaf. * 18 Jan. 1869 te Gent, ✝ 10 Jan. 1938 te Voorschoten (Ned.). Promoveerde in 1891 in de Ned. Letteren met een proefschrift over Jan van Boendale, werkte te Leiden onder prof. M. de ➝ Vries mede aan het Groot-Ned.
Woordenboek. Reeds in 1895 werd hij benoemd tot lector aan de Gentsche universiteit; en in 1911 tot gewoon hoogleeraar en directeur van de Universiteitsbibliotheek bevorderd. Gedurende den Wereldoorlog doceerde hij aan de door de Duitschers vernederlandschte universiteit te Gent en werd hij algemeen bestuurder der Kon. Bibl. te Brussel.
Voorzitter van den Raad van Vlaanderen. Na den oorlog werd hij ter dood veroordeeld en week hij uit naar Nederland. Hij werd in 1919 benoemd tot directeur der Rotterdamsche bibliotheek; deze werd geheel door hem gereorganiseerd; hier maakte hij zich ook verdienstelijk door de uitbreiding van de collectie Erasmiana.In gansch zijn leven was het werk van den uitmuntenden kenner onzer middeleeuwsche literatuur en taal, van den hoogleeraar en bibliograaf als het ware tot een innige en bijzondere eenheid vergroeid.
Werken: o.a. Zuid-Ned. taal en letterk. wetenschap (1890); Wbk. der Ned. taal (dl. 9 en 10, 1891-1896)Mnl. geneesk. recepten en traktaten (1894); Nieuwe Mnl. fragmenten (1894-1901); Een spel van sinne van Charon de helsche schippere (1551) (21896); Bijdr. tot de kennis van het leven en de werken van Jan van Ruusbroec (1896); Jacob van Maerlant (1894); Gallicismen in het Zuid-Ned. (1899); De handschriften van Jan van Ruusbroec’s werken (1900, 1902); Leekebijdr. tot de gesch. van Vlaanderen (1912); Beschaafde omgangstaal in Zuid-Ned. (1914); Tekstcritiek van J. Verdam in het Mnl. Wbk. (1929); Bouwstoffen van het Mnl. Wbk. (1928 vlg.); Die eerste bliscap van Maria, opnieuw uitgeg. (1931). In hs.: Bibliotheca Neerlandica Manuscripta (Beschrijvende inventaris van meer dan 11000 Ned. handschriften).
Uytterhoeven.