In het Jodendom brachten sommige toestanden of handelingen voor de personen met zich mede een onreinheid, d.w.z. een uitsluiting van den cultus zonder de aanwezigheid van moreele schuld. De gevallen, waarin deze o. werd ingeloopen, waren door de Wet van Moses bepaald. Wel werden in later tijd door de Rabbijnen deze gevallen aangevuld. De reden van deze voorschriften moet wel gezocht worden in een hooge opvatting van de inwendige heiligheid.
Het waren a.h.w. voorzorgsmaatregelen, ofschoon dezelfde opvattingen gevonden worden bijna bij alle heidensche volkeren. Voor degenen, die door toestand of handelingen onrein waren, bestonden speciale reinigingsceremoniën, vooral afwasschingen, en waren bijz. offers voorgeschreven. Onrein werd men door daden van het geslachtsleven, en wat met het geslachtsleven verband houdt, door aanraking van dooden, door sommige ziekten, het eten van sommige spijzen, enz. C. Smits.