Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-11-2019

Uithangteeken

betekenis & definitie

Onder uithangteekens vallen vooreerst borden, aan staven of stangen uitstekend van de puien der huizen, meestal om daarop door spreuken of figuren den aard van het in dat huis uitgeoefende bedrijf aan te geven. Ook hadden ze wel, evenals → gevelsteenen, de ruimere bedoeling, het huis een naam te geven, ten einde het van andere te onderscheiden.

Na het in gebruik komen der luifels werd het teeken dikwijls boven op de luifel geplaatst. Deze, en nog andere soorten van buiten aan de huizen aangebrachte herkenningsteekens, kan men samenvatten onder den naam uithangteekens. Ze zijn een kostbare bron voor de kennis van geschiedenis en volksleven eener stad.

Bij de Grieken is weinig over u. bekend; de Romeinen maakten er zeker gebruik van en de op hen volgende volken sloten hierbij aan. In de Nederlanden werden ze vooral talrijk na het opkomen der steden. Veelal werd een teeken gekozen, dat het bedrijf beduidde: Vat. of Kan (herberg; ook wel in navolging der Romeinen: een krans), Gaper (apotheker), St. Jan de Dooper (bontwerker), Toren van Babel (metselaar), enz. Wilde men alleen een naam geven aan het huis, dan koos men afbeeldingen van menschen (keizer, monnik), dieren (pauw, zwaan), planten (pereboom, lelie), voorwerpen, steden, waar de bewoners vandaan kwamen, enz. Ook de heraldische spreuken en figuren van den adel hebben invloed geoefend op de keus van de u. der burgers.

Naar deze teekens werden dan dikwijls de bewoners van het huis genoemd en menige familienaam van thans moet daaraan zijn oorsprong te danken hebben: De Koning, Prins, Vos, De Wolf, Uyttenbogaert (uit den boomgaard), enz. Eveneens werd het adres der huizen veelal naar uithangbord of gevelsteen aangegeven; hieraan herinneren o.a. nog de namen der vroegere Amsterdamsche schuilkerken: De Posthoorn, De Ster, De Krijtberg, enz.

Allengs werden de u. in de steden met haar nauwe straten zoo talrijk en onmatig van afmeting, dat zij, vooral sinds ook de luifels meer en meer in gebruik kwamen, licht en lucht verhinderden toe te treden. In de 17e en 18e eeuw werden dan ook stedelijke verordeningen uitgevaardigd tegen al te groote of te ver uitstekende u. In Parijs werden ze zelfs in 1761, in Londen in 1766, geheel verboden. Hierna is het gebruik ontstaan om de huizen te nummeren. Merkwaardig is in sommige steden de zorg der overheid voor zuiver taalgebruik op de u. In België beval die van Eekloo in 1859, dat op de u. de wetten, de zeden en de taalregels moesten geëerbiedigd worden en Leuven schreef goede spelling voor op straffe van intrekking. Ten slotte heeft in vele landen de fiscus zijn voordeel aan het nut weten te paren, en door het heffen van → precariorechten zijn inkomsten verhoogd en het gebruik van u. beteugeld.

Lit.: Larwood en Camden Hotten, History of Signboards (1866); Van Lennep en Ter Gouw, De Uithangteekens (2 dln. 1868; algemeen); De Potter, Boek der vermaarde Uithangborden (Vlaamsch). Gorris.