1° (Biol.) Tweelingen, die hun ontstaan danken aan de ontwikkeling van twee afzonderlijk bevruchte eicellen, vertoonen even groote erfelijke verschillen als de kinderen, die na elkaar uit hetzelfde ouderpaar geboren worden. Bij den mensch telt men één t. op 85,2, één drieling op 7 628 en één vierling op 670 734 afzonderlijke geboorten. Het procent tweelinggeboorten verschilt volgens het klimaat en het menschenras. Of de tweelinggeboorte op erfelijken grondslag berust, is nog niet afdoende bewezen voor ➝ eeneiige tweelingen, wel echter voor de gewone tweelingen.
Dumon.2° (Geol.) ➝ Kristaltweelingen.