(Chibcha) of Moeïsca, Zuid-Amer. Indianengroep, die vóór de verovering van hun gebied door de Spanjaarden negen rijken vormden in het tegenwoordige Columbia cn de daaraan grenzende deelen van Ecuador.
Ca. 1538 woonden er ruim 1 000 000 Indianen. De rijken hadden een monarchalen bestuursvorm.
De heilige stad Iraka (Sogamoso) stond onder een gekozen priesterkoning. De T. waren hoofdzakelijk landbouwers; beroemd was hun metaalbewerking; de veroveraars maakten rijke schatten goud buit (vandaar de legende van → El Dorado).
Ze dreven een uitgebreiden handel in zout, edelsteen en gouden sieraden. Ze vereerden voorouders, zon en maan.
Cultusheld was Botsjika. In 1538 werd het gebied veroverd door den Spaanschen veldheer Quesada, die het onder den naam vice-koninkrijk Nieuw Grenada tot een Spaansche kolonie maakte.