Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-10-2019

Sumatra’s Westkust

betekenis & definitie

Residentie op het eiland Sumatra, Ned.-Indië, met hoofdplaats Padang, verdeeld in 6 afdeelingen. Dichtst bevolkte deel van Sumatra; ca. 2 millioen zielen, w.o. 5 150 Europ. en 16 000 Chineezen.

Het gewest strekt zich in hoofdzaak uit in den Boekit-Barisan, vulkanisch en over het algemeen vruchtbaar. Bekende vulkanen: Ophir (2910 m), Goenoeng Gadang (2 060 m), Singgalang (2 877 m), Merapi (2 890 m) en de G. Koerintji of Piek van Indrapoera (3 805 m).

Een drietal bekende meren treft men aan: Meer van Manindjau, van Singkarah en van Koerintji. De voornaamste rivieren gaan Oostwaarts en zijn de Batang Hari, B. Koeantan, de Kampar en de Rokan.

De bevolking bestaat in hoofdzaak uit Menangkabauers, uitgezonderd op de Mentawei-eilanden en in de grensgebieden van Djambi, Indragiri, Bengkalis en Tapanoeli. Het voornaamste landbouwproduct is rijst, op sawah’s verbouwd. De cultuur staat op een hoogen trap van ontwikkeling. Verder worden verbouwd: klappers, tabak voor de Inheemsche markt, koffie en thee. De dorpspasars worden druk bezocht. De Menangkabauer is een uitstekend handelsman, zoodat de Chin. tusschenhandelaars er geen kans krijgen.

De weefkunst staat op een hoog peil en levert fraaie en kostbare weefsels (kains). Ook bekend is de gouden zilversmeedkunst.

Te Sawahloento wint het gouvernement in de Ombilinmijnen steenkolen, die via Emmahaven (Padang) worden uitgevoerd. Ook wordt er goud gewonnen.

Van Padang over Padangpandjang, Solok en Sawahloento loopt een spoorlijn naar Moearo met zijlijnen over Fort de Koek naar Limbanang en over Pariaman naar Soengailimau. Het gewest heeft ook een uitstekend net van autowegen. v. Vroonhoven.

< >