is de bovenlaag van den dampkring der aarde, waarin de luchttemperatuur over het algemeen standvastig blijft of toeneemt, naarmate men hooger stijgt. Haar luchtbeweging is hoofdzakelijk horizontaal; convectiestroomen (➝ Convectie, 2°) bestaan niet, maar massale dalingen en stijgingen worden waargenomen. De s. is in stralingsevenwicht. Zij is van de benedenlaag, de tropospheer, gescheiden door een grensvlak, de tropopause, op een gemidd. hoogte van 17 km en bij een gemidd. temperatuur van -75° C aan den evenaar, op 11 km en bij -56° C in de gematigde luchtstreken, en op 8 km en bij -40° C aan de polen.
De hoogte van de benedengrens der s. schommelt tusschen 5 en 15 km, de temp. tusschen ong. -35° en -70° C in de gematigde streken. De s. bevat slechts ¼ van de geheele massa van den dampkring. De vroegere voorstelling van de structuur, temperatuurstoestand en samenstelling der s. [zie ➝ Atmospheer (van de aarde)] werd gewijzigd door de waarnemingen van de terugkaatsing van radio en geluidsgolven en door die van de schemering, van het ➝ poollicht, van de vallende sterren, van het aardmagnetisme, van de ➝ parelmoerwoiken, van de ➝ lichtende nachtwolken en van den ➝ lichtenden nachthemel. Men onderscheidt tegenwoordig (1937) de beneden-stratospheer, en de boven-stratospheer of ionospheer.De beneden-stratospheer tusschen de tropopause en het niveau van 100 km. In verticale richting is de temperatuur nagenoeg constant (gemidd. -56° C in de gematigde luchtstreken) tusschen de tropopause en 30 km hoogte; daarboven zou zij met de hoogte toenemen tot +175° C tusschen 30 en 60 km, afnemen tot -115° C tusschen 60 en 82 km, en toenemen tot +25° C tusschen 82 en 100 km hoogte. Tusschen de tropopause en ca. 25 km neemt de temp. toe aan den evenaar en neemt zij af aan de polen. De onderste lagen van de aequatoriale s. zijn kouder dan die van de polaire s. Bij overgang van de tropospheer in de s. vermindert algemeen de windsnelheid; tusschen de tropopause en 30 km waaien Westenwinden bij snelheidsafname volgens de hoogte; tusschen 30 en 82 km heerschen Oostenwinden, die een snelheid van 30 à 80 m per sec. bereiken; daarboven komen Westenwinden voor. De lucht heeft nagenoeg dezelfde percentische samenstelling als de tropospherische lucht: 100 volumedeelen bevatten 78 dln. stikstof, 21 dln. zuurstof en 1 dl. andere gassen.
Ozon treedt op vooral tusschen 20 en 30 km hoogte, in de zgn. ozonlaag. Waterdamp is aanwezig. De gewone wolken ontbreken, maar men ziet soms zgn. stratospherische wolken, nl. de parelmoerwolken tusschen 22 en 27 km en de ➝ lichtende nachtwolken op 82 km hoogte.
De ionospheer tusschen het 100 km-niveau en de atmospherische buitengrens op ca. 1000 km hoogte. Zij bevat luchtlagen met groot electrisch geleidingsvermogen, o.a. de geïoniseerde Kennelly-Heavisidelaag (➝ Heaviside) of E-laag tusschen ong. 100 en 130 km en de geïoniseerde Appleton-laag of F-laag, soms in twee lagen F1 en F2 verdeeld, tusschen ong. 200 en 400 km. Het ioniseeren zou hoofdzakelijk door de ultravioletstraling van de zon worden veroorzaakt. De laag van den ➝ lichtenden nachthemel bevindt zich vermoedelijk tusschen 130 en 200 km. De luchttemperatuur zou met de hoogte toenemen en ong. + 1000° C bedragen op 300 km hoogte; zij zou een dagelijksche schommeling vertoonen. De luchtdruk neemt langzamer met de hoogte af dan men vroeger berekende.
De luchtgassen zijn in diffusie-evenwicht: het gehalte der lucht aan zware gassen, namelijk zuurstof en stikstof, neemt af en het gehalte aan lichte gassen, onder anderen helium, neemt toe met de hoogte. Waterstof en geocoronium zouden afwezig zijn.
De s. werd in 1899 door den Franschman Teisserenc de Bort ontdekt, die ze eerst isotherme laag noemde.
Lit.: S. Chapman, Some phenomena of the upper atmosphere (in: Proceed. of the Royal Soc., 1931); E. V. Appleton en L. Ingram, Magnetic storms and upper atmospheric ionization (in: Nature, 1935); R. Penndorf, Aufbau der Stratosphare (in: Himmelswelt, 1936): D.
F. Martyn en O. O. Pulley, Temperatures and constituents of the upper atmosphere (in: Proceed. of the Royal Soc., 1936); J. Jaumotte, Structure thermique de la stratosphère jusqu’a 30 km (in: Gerl. Beitr. zur Geoph., Leipzig 1937); B. Haurwitz, Physical state of the upper atmospbere (Toronto 1937).
V. d. Broeck.