Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-10-2019

Steendruk

betekenis & definitie

Een door →Senefelder gevonden drukmethode, die berust op het principe, dat vet en water elkander wederkeerig afstooten (→Vlakdruk). Hiervoor worden poreuze kalksteenen platen van 5 tot 8 cm dikte gebruikt, uit Solnhofen in Beieren vooral. De steen wordt vlak geslepen en gepolijst wanneer er met de pen, gegreind (door slijpen met fijn zand) als er met krijt op gewerkt zal worden. In het laatste geval wordt het oppervlak ongeveer aan dat van teekenpapier gelijk.

Door de teekening te etsen met een mengsel van salpeterzuur en gom bereikt men, dat het vet van het teekenkrijt en de teekeninkt („tusche”) in den steen wordt gefixeerd. Er ontstaat een chemische verbinding van vetzure kalk, waarbij een deel van het koolzuur der koolzure kalk ontwijkt. De gom bewerkt, dat het onbeteekende gedeelte minder voor vet toegankelijk wordt; zoo zijn dus tegelijkertijd het „wit” en het „zwart” gefixeerd.

Krijt en tusche bestaan uit zwartsel, met vet en zeep vermengd. Van zulk een geëtsten steen kan men in de steendrukpers zeer veel afdrukken maken (→Handpers). De snelpers voor steendruk is gebouwd op de manier van de boekdruk-cylinderpers. De steen neemt dan de plaats van den drukvorm in, men heeft er bovendien vochtrollen, die het „wit” in den steen vochtig houden. Het kan dan geen drukinkt aannemen.

De s. wordt zoowel voor origineele graphische kunst als voor reproductie toegepast. De reproducties maakte men vroeger uit de hand, bij schilderijen werden dan de vele kleuren van verschillende steenen gedrukt; thans geschiedt dit photographisch, en zijn 4-6 steenen voldoende. Men spreekt dan van photo-litho; wordt deze op zink i.p.v. steen gemaakt, dan kan de reproductie op een rotatie-pers zeer snel worden gedrukt, hetgeen voor groote oplagen noodig is (photo-litho-offset; →Offset). Steen en zink kan men photographisch licht-gevoelig maken en er een negatief op copieeren; meermalen zelfs.

Chromolithographie of lithochromie („kleurensteendruk”) noemde men de uit de hand naar schilderijen gemaakte reproducties, men sprak ook wel van oleographie. Vaak perste men er een linnen-nerf, of een imitatie van het olieverfreliëf in; uit een kunstoogpunt behooren deze reproducties tot den vervaltijd in het begin der 19e eeuw.

Een belangrijke rol vervult de s. bij het drukken van muziek. De uitvinder, Senefelder, paste haar daarvoor direct toe, tot dien tijd nl. werd muziek in koperen platen als kopergravure gegraveerd, wat zeer tijdroovend en kostbaar was. Senefelder nu ontging de moeilijkheid, dat men op den steen in spiegelschrift moest schrijven om den afdruk recht te krijgen, door zijn muzieknoten met vetten inkt op papier te brengen, deze dan op den steen over te drukken, en verder gewoon te werk te gaan: op het papier behoefde men ze dan niet in spiegelschrift te schrijven.

Dit overzetten paste men in den s. veel toe, ook voor kleine drukwerken zette men aldus van één origineel bijv. tien malen een vetdruk op één steen, zoodat men met éénmaal afdrukken daarvan tien identieke drukken verkreeg, een enorme besparing.

Men kan op steen ook graveeren (→Steengravure).

Voor handelsdrukwerk, etiketten enz. vindt de s. veel toepassing, tegenwoordig vooral de photo-litho. Op de steendrukkerijen verstaat men onder de Grieksche benaming „lithographie” het reproductieve steendrukwerk en onder „steendruk” origineel werk, maar beide woorden beteekenen precies hetzelfde: schrijven op steen. Deze onderscheiding wordt alleen in de fabrieken gemaakt; in de wereld der kunst gebruikt men voor origineelen s. even goed het woord lithographie.

De kunstenaars, die zich van den s. bedienen, werken vooral direct op den steen, liever dan met behulp van overzet-papier, hoewel men bijv. buiten daarop gemakkelijker teekenen kan dan op de onhandelbare zware steenen. Dit blijft echter voor den waren kunstenaar een surrogaat.

Beroemd zijn in de 19e eeuw de Fransche meesters Daumier en Gavarni met hun litho's, die het leven van dien tijd weerspiegelen. Delacroix en later Steinlen, Forain, Redon, Toulouse Lautrec maakten prachtig werk op den steen. Engeland kan op Whistler, Copley en Shannon bogen; Amerika op Pennell, een der kunstenaars, die overzetpapier veel gebruikte. De Duitscher Adolf Menzel gaf in 1851 een groot en belangrijk werk uit: „Versuche auf Stein”, Käthe Kollwitz is wel van de lateren de bijzonderste kunstenares. A. Allebé is een der eerste Nederlanders, Der Kinderen teekende o.a. voor Diepenbrock’s „Missa” een mooien titel op steen, Hoytema is met zijn dierenteekeningen terecht bekend geworden, Jan Veth maakte portretten, Moulijn parken, terwijl Roland Holst fraaie aanplakbiljetten op steen teekende.

Tal van jongeren wijden zich eveneens aan de prachtige, maar door het publiek niet voldoende gewaardeerde techniek. Poortenaar.

Lit.: Alois Senefelder, Vollständiges Lehrbuch der Steindruckerei (1818); C. Wagner, Senefelder, Sein Leben und Werken (1914); S. Moulijn, De lithogr. Prentkunst (1918); Poortenaar, Van Prenten en Platen (1932); Otto Krüger, Die lithogr. Verfahren (1929); C. Hafkamp, De offsetdruk (z.j.).