Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-10-2019

Staring

betekenis & definitie

1o Antoni Christiaan Wynandt, Ned. letterkundige; vader van 2°. * 1767 te Gendringen, ✝ 1840 op zijn landgoed Den Wildenborch bij Lochem. Promoveerde 1787 te Harderwijk in de rechten, studeerde eenige jaren te Göttingen en vestigde zich op Den Wildenborch, waar hij zich roem verwierf als landhuishoudkundige, en een gelukkig leven leidde. Verstandelijk en gevoelig van aanleg, vertegenwoordigt de Geldersche landman de tendenzen van de 18e en de 19e eeuw: Rationalisme en Romantiek, in een evenwicht, waarin zij elkander zelden verdragen. Zijn plooibare versvorm, zijn zuivere woordkeus, zijn vernuftige rijmtechniek, zijn verrassende pointe, ook in het puntdicht, zijn gezellige verhaaltrant, zijn nuchtere afkeer van bombastische rhetoriek onderscheiden hem van zijn tijdgenooten.

Hij is een typisch-Hollandsch dichter, die echter zelden aan verheven gevoelens toekomt, zich met een burgerlijken stijl tevreden stellend. Geestig is vooral zijn verhalende poëzie (de Jaromir-vertelsels, de Verjongingskuur, de Leerling van Pancratis, de Hoofdige Boer) en zijn epigram.Werken: Mijne eerste proeven in poëzy (1786); Dichtoefening (1791); Gedichten (1820); Winterloof (1832); Verzamelde Gedichten (1836-’37); Volksuitgave in een deel, bezorgd door Nicolaas Beets (1862, herhaaldelijk herdrukt).

Lit.: Potgieter (in: De Gids, 1837, later in: Kritische Studiën, I); N. Beets, Verscheidenheden (II); C. Busken Huet, Litt. Fant. en Krit. (I); G. E. Opstelten, Brieven van Mr.

A. C. W. S. (1916); C. S. Jolmers, S. als verhalend dichter (1918); J.

Koopmans, Starings Christendom (in: Taal en Letteren, 1900); C. Stoffel, S. van den Wildenborch (in: De Nieuwe Gids, 1918); Tj. Sterringa, S. als navolger van Wieland (in: Nieuwe Taalgids, 1925).

Asselbergs.

2° Winand Carel Hugo, geoloog en landbouwkundige, zoon van 1°. * 5 Oct. 1808 te Lochem, ✝ 4 Juni 1877 aldaar. Hij was de grondlegger der Ned. geologie. Studeerde te Leiden en promoveerde daar op een proefschrift: De Geologia Patriae, waarin baanbrekend werk werd verricht aangaande de studie van het Diluvium en Alluvium van Nederland. Hij vervaardigde de eerste geol. kaart van Nederland (1858-’67). Zijn derde beroemde werk is De bodem van Nederland (2 deelen 1856-1860). Bovendien was S. zeer actief op het gebied van den landbouw: hij nam het initiatief tot de stichting van de Geldersche Maatschappij van Landbouw, en schreef onder meer het langen tijd zeer populaire Huisboek voor den landman (1863).
v. d. Geyn.

< >