Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 29-10-2019

Planeet

betekenis & definitie

(sterrenk.). De p. zijn donkere lichamen, die slechts van de zon ontvangen licht weer uitstralen, en zich om de zon bewegen in ellipsvormige banen van betrekkelijk kleine excentriciteit en geringe helling op de ecliptica. Het zijn, van de zon te beginnen ( → Intramercuriaal): Mercurius, Venus, de aarde, Mars, de kleine planeten, Jupiter, Saturnus, Uranus, Neptunus en Pluto. In tegenstelling met de → kleine planeten heeten de 9 andere de groote p.; de beide, die vóór de aarde worden genoemd, zijn de zgn. binnenplaneten, de na de aarde vermelde heeten buitenplaneten.

Mercurius, Venus Mars, Jupiter en Satumus zijn vanouds bekend. Ze zijn met het bloote oog zichtbaar als heldere of zeer heldere sterren. In kijkers ziet men de p. in het algemeen schijfvormig en met oppervlaktedetails. Uranus, Neptunus, Pluto en de kleine p. zijn in kijkers het eerst waargenomen, hoewel Uranus en eenige kleine p. ook met het bloote oog gezien kunnen worden.

Met het bloote oog kan men in normale omstandigheden vaak de p. bij voldoende hoogte boven den horizon van vaste sterren onderscheiden wegens hun geringere fonkeling. Bij voortgezette beschouwing blijkt bovendien, dat de p. niet, zooals de vaste sterren, onveranderlijk in bepaalde sterrenbeelden staan, maar tusschen de sterren door voortdurend van plaats veranderen. Deze bewe ging, waarnaar ze dwaalsterren heeten, is de zgn. schijnbare beweging derp. ( → Planetarium). Wereldsysteem heet een verklaring van deze schijnbare beweging door een of meer werkelijke bewegingen.

Volgens ons Coptr nicaansch wereldsysteem ( → Copernicus) is de schijnbare beweging een gevolg van de wissel werking van de werkelijke beweging van de planeten om de zon en de werkelijke beweging van de aarde om de zon. Voor de buiten planeet Mars is een typisch deel der schijnbare en het bijbehoorende samenstel van werkelijke bewegingen. Van Pluto zijn massa en middellijn nog onzeker.Over de natuurkundige gesteldheid op het oppervlak geen nauwkeurigen omwentelingstijd aangeven kan, daar men voor de bepaling daarvan slechts beschikt over wolkvormingen in de dampkringen, die bovendien nabij den aequator der p. sneller wentelen dan op hoogere breedte. Eenige regelmatigheden in de samenstellingen der atmosferen pleiten voor de meening, dat dep. oorspronkelij k volgens eenzelfde model zouden zijn opgebouwd en brengen zoo nieuw licht in sommige problemen der → cosmogonie. Tegen een mogelijken invloed der p. op het klimaat en op andere aardsche gebeurtenissen is van te voren van wetenschappelijk of bovennatuurlijk standpunt niets aan te voeren. Wetenschappelijk staat echter daarvan niets of zoo goed als niets vast. Het overige blijft voorloopig dus beperkt tot vermoedens in het algemeen, op gevaar af, dat men anders in bijgeloof vervalt (zie ook → Astrologie). de Kort.

Lit. : Handbuch der Astrophysik (TV 1929) ; A. Wanders, De Planeten en hun raadsels (1936); A. Tisserand, Traité de Mécanique céleste (4 dln. 1839-’96); E. Brown en C. Shook, Planetary Theory (1933).