is vlg. de definitie van Wilcken de wetenschap, die tot object heeft de studie der Gr. en Lat. papyri, dateerende in hoofdzaak tusschen 311 v. Chr. en 640 n. Chr. Bovendien occupeert de p. zich met de uit dezen tijd bewaarde handschriften op → ostraca, hout, perkament en wastafels, die op het Hellenistische Egypte betrekking hebben, en met Koptische en demotische teksten uit dien tijd met dit object.
De studie der papyri in andere talen hoort dus niet tot de p., maar tot de desbetreffende Oriëntalistische wetenschappen. Litteraire papyri zijn in hoofdzaak studie-object van de litteratuurgeschiedenis, juridische mede van de rechtsgeschiedenis enz.Voor het conserveeren der papyri verwierf Ibscher zich groote verdiensten. Het ontcijferen is veelal zeer lastig; de grondslagen voor een systematische palaeographie der papyri legde → Kenyon. Naast vele anderen mag op dit gebied ook Schubart genoemd worden. De uitgaven zijn zeer talrijk en de uitgevers in korte ruimte zelfs niet bij benadering op te geven. Voor het uitwerken der gegevens, die de papyri bieden, hebben → Wilcken (stichter v. h. tijdschrift Archiv für Papyrusforschung, en met Mitteis auteur v. d. Grundzüge und Chrestomathie der Papyruskunde) en Schubart (Einführung in die Papyruskunde) baanbrekend werk verricht. Verder voorname papyrologen waren of zijn: Wenger, Gradenwitz, Bilabel, Preisigke, Oertel, Viereck, Jouguet, Schiaparelli, Calderini, Rostovtzev, Grenfell, Hunt, Bell. → Papyrus.
Hoofdwerken der p. zijn verder: Preisigke-Bilabel, Sammelbuch gr. Urk. aus Ägypten (4 dln. 1915-’31) ; Preisigke, Wörterb. d. gr. P.-Urk. (3 dln. 1925-’31); id., Fachwörter (1915) ; Preisigke-Bilabel, Berichtigungsliste d. gr. P.-Urk. (2 dln. 1913-’31) ; Preisigke, Namenbuch (1922) ; Mayser, Gramm, d.gr. P. (2 dln. 1906-’26). Fac-similé’s in: Schubart, Papyri graecae Berolinenses (1911). Lit.: P. Collomp, La papyrologie (1927); K. Preisendanz, Papyrusfunde u. P. forschung (1933). Bent.