Orchestrale inleiding tot een opera of tooneelstuk. De vroegste o. hadden nog het karakter van een fanfare, die in Monteverdi’s Orfeo (1607) tot een soort toccata werd. Gaandeweg ontwikkelde zich de o. tot een eigen vorm, die bij de Venetianen dikwijls een suiteachtig karakter had, terwijl omstreeks 1660 Lully de zgn. Fransche o. creëerde, die bestond uit een pompeus Adagio met gepunteerde rhythmen, een fugatisch Allegro en eventueel een afsluitend Adagio, dat hoewel in denzelfden stijl niet identiek met het eerste Adagio behoefde te zijn.
Omstreeks 1690 ontstond daarnaast in Napels de zgn. Italiaansche o. (Sinfonfa), vooral door toedoen van Al. Scarlatti; deze hadden vorm Allegro-Andante-Allegro en werd de kiem van de latere symphonie, waarbij achter het Andante een Menuetto werd toegevoegd. Het eerste Allegro van deze Ital. o. kreeg omstreeks het midden van de 18e eeuw den sonate-vorm, en kwam op den duur ook zelfstandig als o. voor, in dat geval dikwijls ingeleid door het eerste Adagio van de Fransche o. (dat trouwens ook de meeste klassieke en romantische symphonieën — tot Bruckner en Mahler toe — bleef inleiden).
Een goed voorbeeld daarvan is de derde Leonore-ouverture van Beethoven, die bovendien de beteekenis van een symphonisch gedicht heeft, waarin de handeling der opera zelf geconcentreerd is. Deze beteekenis kan ook aan vele inleidingen, die Wagner tot zijn muziekdrama’s schreef, worden toegekend (o.a. de O. Tannhauser), ook in den vorm van stemmingsproloog, waarbij echter de klassiekke sonatevorm weer werd prijsgegeven. Daarnaast leidde de potpourri-ouverture vooral bij de Ital. en de Fr. opera een populair bestaan.
In de opera omstreeks 1900 ging men de o. somtijds geheel elimineeren (o.a. in Salomé en Elektra van Rich. Strauss) of tot een korte episode terug brengen.Ook als zelfstandig orkeststuk los van opera of drama heeft de o. een bestaansmogelijkheid gevonden, zooals bij Mendelssohn (Meeresstille und glückliche Fahrt), Wagner (Eine Faust-Ouverture), Bruckner (Ouverture in g), Reger (Symphonischer Prolog), Badings (Inleiding tot een treurspel).
Lit.: H. Botstiber, Gesch. d. O. u. d. freicn Orch. Formen (1913). Reeser.