Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 29-10-2019

Oorlog

betekenis & definitie

A) Definitie en natuurrecht.

O. is een van de groote rampen, die in den loop der eeuwen de wereld hebben geteisterd. Daar hij echter van den vrijen wil der menschen schijnt af te hangen, is de vraag: wanneer is volgens de Kath. moraal oorlogvoeren geoorloofd?
a) Oorlogvoeren is niet steeds en in zich ongeoorloofd.

In het O.T. werden o. gevoerd op bevel van God. Het N. T., in letter en geest, veroordeelt evenmin elk wapengeweld. „Weerloosheid” kan een heldhaftige daad zijn van prijsgeven van eigen leven en goed; maar voorgeschreven is ze niet, en wie verantwoordelijk is voor het welzijn van anderen, met name de staat, kan zich er niet op beroepen.

b) Oorlogvoeren is niet geoorloofd, tenzij aan zeer bepaalde vereischten wordt voldaan.

In vrijwel eenstemmige leer stellen de groote Kath. theologen, met name de H. Augustinus (400), H. Thomas van Aquino (1250), de Spanjaarden Vitoria (1530) en Suarez (1600), eenige strenge voorwaarden, die voor onzen tijd in de drie volgende punten kunnen worden samengevat. Aan elk ervan moet worden voldaan.

1° Er moet onrecht zijn gepleegd door de tegenpartij. Dit onrecht kan bestaan in een vijandigen inval, het verzet ertegen is een verdedigingsoorlog. Het onrecht kan ook geschieden door aantasting van rechten zonder schending van grondgebied (bijv. een systematische, onrechtmatige uithongering van een bepaald volk), het verzet daartegen kan een aanvalsoorlog worden genoemd, indien de staat, die onrecht lijdt, zelf met wapengeweld begint. Ook in het laatste geval gaat het echter om verdediging tegen onrecht. Iedere o. moet dan ook, om rechtvaardig te kunnen heeten, in wezen een verdediging zijn; moet geschieden uit ➝ noodweer, welk recht aan den staat evenzeer als aan het individu toekomt.
2° Het oorlogvoeren moet het eenige en laatste middel zijn, dat kans biedt het onrecht te weren of te herstellen. O. is dus ongeoorloofd: indien de tegenpartij genoegdoening aanbiedt, of indien door diplomatieke onderhandelingen of andere vreedzame middelen het onrecht kan worden hersteld. De ontwikkeling van de rechtsorganisatie heeft voor onzen tijd meerdere van dergelijke vreedzame middelen naar voren gebracht: arbitrage, beroep op het Permanente Hof van Intern. Justitie of op den Volkenbond. Enkel indien dergelijke „rechtsmiddelen” zouden blijken geen werkelijke rechtsmiddelen te zijn (bijv. door gemis aan effectieve kracht, of door innerlijke, blijvende onbetrouwbaarheid der rechtsorganen), kan oorlogvoeren in onzen tijd, ook buiten het geval van directe zelfverdediging, soms nog een „laatste middel” zijn.
3° Het oorlogvoeren moet niet een nog zwaarder kwaad zijn dan het ondergaan van het onrecht. Bij het afwegen van wat het minst-erge kwaad is, moet de overheid uiteraard rekening houden met alle concrete omstandigheden: van den eenen kant de materieele en moreele rampen, verbonden aan een modernen o., vooral tusschen „cultuurvolken”; van den anderen kant de materieele en vooral moreele en geestelijke schade, voor eigen en wellicht voor komende generaties, die het gevolg kunnen zijn van niet-verdediging: uitroeiing van godsdienst en moraliteit, verlies van vrijheid en eigen cultuur, straffeloos schenden van orde en gerechtigheid.
c) Het onbevredigende van de voorafgaande leer

is tastbaar.

1° De partij zelf, die in het geschil betrokken is, beoordeelt of aan de voorwaarden van een rechtvaardigen o. is voldaan.
2° Dit „rechter zijn in eigen zaak” is te meer bedenkelijk, nu de rechten en plichten tusschen volkeren én positief-rechtelijk én natuurrechtelijk dikwijls van onzekeren inhoud zijn. Vandaar zoo vaak een min of meer eerlijke overtuiging van eigen goed recht bij beide oorlogvoerende partijen.
3° Ook indien het goed recht van een bepaalde partij vaststaat, ontbreekt de garantie van overwinning. De uiteengezette leer geeft slechts een nood-oplossing: zoolang er geen internationale ordening bestaat, die het recht tusschen de volkeren verzekert, blijft er niets anders over, dan dat de afzonderlijke staten naar best vermogen de essentieele rechten van hun burgers trachten te handhaven.
d) Kan o. blijvend worden voorkomen?

„Eeuwige vrede” op deze wereld is een illusie, die een miskenning inhoudt van het dogma van den zondeval en van de gegevens van de geschiedenis; zooals binnen den staat, zoo zal ook bij een normaal geordende verhouding tusschen volkeren politiegeweld soms onvermijdelijk zijn en zullen „revoluties” over de wereld komen. Doch niet uitgesloten is, dat aan den chronischen toestand van oorlog of oorlogsgevaar een einde komt, en dat een rechtsordening ingang vindt, die de bezwaren sub c genoemd ondervangt. Daarvoor is onmisbaar een krachtige doorwerking van godsdienstige beginselen omtrent de fundamenteele eenheid van het menschelijk geslacht en omtrent de onderworpenheid van eiken afzonderlijken staat aan den hoogsten Wetgever.

Lit.: P. Batiffol e.a., L’Eglise et le droit de guerre (1920); A. Vanderpol, La doctrine scolastique du droit de guerre (1919); F. Stratmann O.P., Weltkirche und Weltfriede (1924); D. Beaufort O.F.M., La guerre comme instrument de secours ou de punition (1933); id., Het Militaire vraagstuk in het Kon. der Nederl. (in Praeadvies R.K. St.partij, 1927); J. Leclercq, Guerre et service militaire devant la Morale cath. (1934); R. Regout S.J., La doctrine de la guerre juste, de S. Aug. à nos jours (1935); id., Kan oorlogvoeren in onzen tijd nog geoorloofd zijn? (in: Studiën, dl. 119 en 124); Pro Pace, Maandblad R.K. Vredesbond. Regout.

B) Positief volkenrecht.
1° Het recht om oorlog te verklaren.

Vóór het ontstaan van den Volkenbond had iedere staat zonder eenige beperking het recht o. te verklaren (➝ Oorlogsverklaring). Door het ontstaan van den Volkenbond is dat veranderd. Zoodra o. of oorlogsgevaar dreigt, moet de Raad van den Volkenbond ingrijpen, zelfs als er een of meer staten bij betrokken zijn, die geen lid zijn. Bij oorlogsgevaar tusschen staten-leden moeten zij het geschil onderwerpen aan arbitrage of andere rechterlijke beslechting, of aan den Volkenbondsraad. Zij zijn verplicht in geen geval tot o. over te gaan dan na verloop van drie maanden na de uitspraak. De Raad kan bovendien, als er ondanks alles o. uitbreekt, econ. en financieele maatregelen nemen.

2° Het recht tijdens den o.

Van o. kan alleen volkenrechtelijk gesproken worden, als zij twee of meer staten betreft. Nu was vroeger het voeren van o. aan geen regels gebonden, gelijk nu nog bij burgeroorlog. Zie Spanje 1936. Maar het Christendom heeft hier heilzaam gewerkt. Er is gewoonterecht ontstaan, dat in den loop van de 19e eeuw in vsch. verdragen is vastgelegd. Vooreerst de declaratie van Parijs van 1856, waarbij vier regels opgesteld zijn: afschaffing van kaapvaart; onzijdige vlag dekt de lading; onzijdige lading onder vijandelijke vlag mag niet worden prijsgemaakt; de effectiviteit van de ➝ blokkade, wil zij rechtsgeldig zijn. Daarna de Roode-Kruisverdragen van 22 Aug. 1864, waarbij het Roode Kruis opgericht werd. Dan de verdragen van de eerste en tweede Haagsche Vredesconferentie (zie onder ’s ➝ Gravenhage). Na den Wereldoorlog komt het verdrag van Washington over duikbooten en vergiftige gassen van 5 Febr. 1922. Vervolgens het protocol van ➝ Genève van 17 Juni 1925 nopens den chemischen en bacteriologischen oorlog. Dan de verdragen van 27 Juni 1929 van Genève, t.a.v. herziening van het Roode Kruis te land en de behandeling van krijgsgevangenen. Ten slotte een verdrag van ➝ Londen van 22 April 1930 over het gebruik van duikbooten. Lit.: François, Handb. v. h. volkenrecht (II).

L. Janssens.
C) Staat van oorlog

duidt evenals de staat van beleg op een buitengewonen rechtstoestand, waarin de macht van het burgerlijk gezag en de individueele vrijheid min of meer worden beperkt, al naarmate dit voor de veiligheid van het Rijk noodzakelijk is. Aan het mil. gezag wordt alsdan de bevoegdheid gegeven tot het nemen van maatregelen, die voor ’s lands veiligheid noodig zijn. Vlg. de Nederlandsche Wet van 23 Mei 1899 (Wet Staat van oorlog en van beleg) kan elk gedeelte van het grondgebied des Rijks bij K.B. in staat van oorlog of in staat van beleg worden verklaard:

1° wanneer oorlog of oorlogsgevaar ontstaan is;
2° wanneer binnenlandsche onlusten de in- of uitwendige veiligheid van het Rijk of van een gedeelte daarvan in dringend gevaar brengen. In deze wet staan de bevoegdheden van het mil. gezag in die gevallen aangegeven. Tevens zijn nog in tal van andere wetten (Mil. Inundatiewet, Kringen wet, Telegraaf- en Telefoonwet, Spoorwegnet, Luchtvaartwet enz.) bepalingen opgenomen, waarbij aan de mil. autoriteiten in geval van staat van oorlog of van beleg bepaalde bevoegdheden werden toegekend.

Nijhoff.

In België geeft staat van oorlog aanleiding tot het inrichten, bij K. B., van een van het binnenland gescheiden ➝ legergebied, dat ressorteert onder den opperbevelhebber. Deze laatste is dan gemachtigd alle maatregelen te treffen, welke hij in het belang der krijgsverrichtingen noodzakelijk acht. Het publiekrechterlijk begrip over den „staat van beleg” in vredestijd werd onlangs beter aangepast aan den geest der Belg. wetgeving, welke aanvaardt dat in geval van binnenlandsche onlusten de voor het handhaven der orde verantwoordelijke burgerlijke overheid eerst haar toevlucht neemt tot de plaatselijke politie, vervolgens tot de ➝ Rijkswacht en ten slotte beroep doet op het leger, wanneer voormelde repressieve machten ontoereikend blijken. Er ontstaat dus een feitelijke staat van beleg, telkens wanneer de mil. overheden tot het handhaven der orde worden opgevorderd, omdat de burgerlijke overheid alsdan meteen en voor den duur van de opvordering afstand doet van haar politierecht.

V. Coppenolle.
D) Voor ➝ Heilige oorlogen, zie aldaar.