Zned. tooneelschrijver. * 6 Aug. 1856 te Eine (O. Vl.), ✝ 26 Sept. 1920 te Brussel. Bracht zijn jeugd door te Aalst en werd ambtenaar op het ministerie. Baanbreker voor het realisme, wat de uiterlijke conflicten betreft, bleef hij niettemin vastzitten in de romantiek van zijn voorgangers zoo voor de taal als voor de uitbeelding van de gevoelens.
De dialoog zelf is verjongd en vaak frisch. In den grond is hij meer een overgangsfiguur en werd hij achterhaald door het naoorlogsch geslacht. T. werd veel gespeeld en herhaaldelijk vertaald voor het buitenland. Hij schreef ook operateksten.
Zijn „Herbergprinses” is een model, wat den bouw betreft, al zijn z’n zangspelen over het algemeen literair van geringe kwaliteit. Hij schreef 33 stukken, met inbegrip van de zangspelen.Werken o.a.: Roosje van den veldwachter (1880); Zieleketens (1881); Liefdedrift (1893); Roze Kate (1893); Wilde Lea (1899); Herbergprinses (libretto, 1896); De Bruid der Zee (libretto, 1901). — Lit.: V. D’hondt, N.D.T., de baanbreker van het realisme (1921); L. Monteyne, Het Vl. Tooneel (1927); A. Gillé, N.D.T. (in: Tooneelgids, 1921).) A. De Maeyer.