Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Middelburg

betekenis & definitie

1° Gem. in het N. W. van de prov. Oost-Vlaanderen, opp. 586 ha, ca. 800 inw. (Kath.); landbouw.

2° Hoofdstad van de prov. Zeeland, is gelegen op Walcheren, waarvan het in alle opzichten het centrum is. Ca. 18.500 inw. (50% Ned. Herv.; 15% Geref.; 10% Kath.; 20% onkerkelijken). Opp. 1371 ha. Belangrijke marktplaats voor producten van landbouw en veeteelt. Veelzijdige industrie. M. ligt aan het Kanaal door Walcheren, waardoor nog enkele zeeschepen per jaar binnenkomen (houthandel) en aan de spoorlijn Vlissingen—Roosendaal. Onderwijsinstellingen, o.a. stedelijk gymnasium, Rijks H.B.S., Middelb. Handelsschool.

Belangrijk centrum voor toerisme. De Donderdagsche markt (kleederdrachten) trekt in het seizoen veel bezoekers, vooral van uit de Belg. kustplaatsen, en uit Engeland. C. v. d. Broek.

Bezienswaardigheden. De stadsplattegrond van M. heeft een belangwekkende concentrische structuur, met de abdij als middelpunt. Deze laatste bestaat uit een uitgestrekt complex gebouwen met als hoofdmonument de abdijkerk met achtkanten, 82 m hoogen toren (de „Lange jan”). Het oudste deel der abdij (oudste deel kerk 13e, woongebouwen 15e eeuw) is de voorm. kapittelzaal (thans koffiekamer der Prov. Staten), waaronder een fraaie krocht. Het architectonische hoogtepunt van M. is wel het aan de markt gelegen 14e-eeuwsche raadhuis met de Vleeschhal daarnaast, voor welk gebouwencomplex 1512-’14 één doorgaande gevel werd gebouwd, naar ontwerp van Antoon Keldermans, in de rijke vormen der laat-Gotiek.

Van de drie Doelengebouwen is de Kloveniersdoelen (1607) de belangrijkste, ook al mist deze sedert 1745 zijn toren; schilderachtig is de St. Joris-doelen (1582) nabij de abdij. Te vermelden vallen verder nog de Bank van leening (1635) en het forsche O. Indische Huis (1711), eens zetel van de Zeeuwsche Kamer der O. I. Compagnie, met daarbij een uitgebreid pakhuizen-complex.

Rijk is de stad aan oude woonhuizen (w.o. nog één met een houten gevel van ca. 1500, thans in den museum-tuin van het Zeeuwsch Genootschap); de bekendste zijn: de Steenrots (1590) en de Gulden Sonne (1635). Een sterke Vlaamsche inslag in deze woonhuis-architectuur is onmiskenbaar. v. Embden.

Geschiedenis. M. is de oudste stad van Zeeland, ontstond voor of in de 12e eeuw aan de Arne, kreeg 1217 stadsrechten en werd handelscentrum, dank zij Walcheren’s positie van kruispunt van drie handelswegen (1° Oostzee naar Vlaanderen, 2° Rijn— Brugge, 3° Engeland naar Bergen-op-Zoom—Antwerpen). Het had vaak te lijden als twistappel tusschen Holland en Vlaanderen, maar zag zijn opkomst door privilegiën bevorderd: 1350 werd het geëximeerd van het Dordtsche stapelrecht; 1406 schonk Willem VI het een eigen stapelrecht (verplichting tot overslag en opslag te M. van alle Walcheren binnenkomende goederen). De toeneming van den transitohandel op de reede van Walcheren en de verzanding der Arne brachten achteruitgang. Sinds ca. 1350 had zich echter te M. ook textielnijverheid ontwikkeld; verder was het de markt van Walcheren. Hierdoor, en door zijn politieke beteekenis, handhaafde M. zich toch als voornaamste stad van Zeeland ook in de 16e eeuw.

In tegenstelling met Vere, Vlissingen en Arnemuiden, die reeds zomer 1572 tot den prins overgingen, bleef M. tot Febr. 1574 den koning trouw, wat goeddeels uit de economische antithese tot de drie andere steden te verklaren is. In de 17e eeuw bloeide M. nog door scheepsbouw c.a. en ook door zijn kamer van de O.I. Compagnie, maar de 18e eeuw bracht weer verval. Juli-Dec. 1809 was M. in de macht der Engelschen, daarna Fransch tot Mei 1814. Havenaanleg in 1817 bracht geen opbloei; eerst het Kanaal door Walcheren (1873) baatte M. (bevolking in 1739: 25.000, 1820: 12.500, 1875: 16.000, 1935: ca. 18.500).

Voor de Reformatie was M. verdeeld in twee parochies: Westmonster of S. Maarten (kerk 1575 afgebroken) en de parochiekerk (thans Koorkerk) der Lieve-Vrouwenabdij (thans prov. bestuur en rijksarchief). Deze abdij, vóór 1100 als kanunnikencollege gesticht, 1128 bij de Praemonstratenzer orde ingelijfd, 1401 uit het bisdom Utrecht geëximeerd en onmiddellijk onder den paus geplaatst, was een der machtigste Ned. kloosters; haar abt vertegenwoordigde in de Staten de geestelijkheid. Daarnaast bestonden nog tal van andere kloosters. De overgang tot den prins (Febr. 1574) beteekende de ondergang van dit alles. Eerst in 1685 ontstond er een vaste missiestatie (Jezuïeten), na 1711 door seculieren bediend, nog steeds de eenige Kath. parochie.

Lit.: S. Coronel, M. voorheen en thans (1859); W. S. Unger, De econ. gesch. v. M. vóór den Bourg. tijd (1918): id., Bronnen tot de gesch. v. M. vóór den landsheerl. tijd (2 dln. 1923-’26); Z.

W. Sneller, Walcheren in de 15e e. (1916); verder opstellen van P. K. Domisse e. a. in Arch. Zeeuwsche Gesch. (I, 1873 vlg.). Voor het Katholicisme: J.A.

Frederiks, De abdij van M. (1904) en enkele détail-opstellen in Bijdr. bisd. Haarl. (zie dl. LI, 31). Rogier.