Een der grootste natuurkundigen van dezen tijd. * 23 April 1858 te Kiel. Hij studeerde o.a. bij Clausius, werd in 1885 prof. te Kiel en na den dood van Kirchhof ♱ in 1889 prof. te Berlijn tot 1928. In 1931 werd hij president van de Kaiser Wilhelm Gesellschaft. Van groot belang is zijn werk op het gebied van de thermodynamica en van de warmtestraling (zie hieronder, sub Stralingswet van P.).
Bij de bestudeering van bepaalde tegenstrijdigheden in de stralingstheorie stelde hij ter oplossing daarvan de hypothese op van het elementairquantum (zie hieronder, sub Constante van P.), waardoor een geweldige omkeer in de physica ontstond (1900). Van groot belang bleek de theorie ook voor de soortelijke warmte, het lichtelectrisch effect, enz., doch de kroon op het werk was het atoommodel van Bohr (1913). In 1918 kreeg P. den Nobelprijs, terwijl tal van andere eerbewijzen hem nog ten deel vielen. Den laatsten tijd beweegt hij zich vnl. op philosophisch gebied.
Werken: o.a. Vorlesungen über Thermodynamik 1897, *1930); Vorl. ü. die Theorie der Wärmestrahlung 1906, s1923); Die Entstehung u. Entwicklung der Quantentheorie (Nobelvortrag, 1920); Einführung in die Theorie der Elektrizität und des Magnetismus (1922, 21928); Kausalgesetz und Willensfreiheit (1923); Das Weltbild der neuen Physik (1929); Der Kausalbegriff in der Physik (1932); Wege zur physikal. Erkenntnis (1933).
Constante van Planck. De zgn. klassieke electrodynamica had tot tegenstrijdige resultaten in de stralingstheorie gevoerd. Aan den eenen kant had men de stralingswet van Rayleigh en Jeans, die niet gold voor groote frequenties, terwijl volgens deze wet geen stralingsevenwicht tot stand kon komen (in strijd met de feiten), anderzijds de formule van Wien, die weer niet voldeed voor kleine frequenties. Het gelukte deze moeilijkheden tot op zekere hoogte op te lossen en tot een met de ervaring overeenstemmende stralingswet (zie onder) te komen door het stellen van een zeer merkwaardige hypothese. Terwijl tot dan toe werd aangenomen, dat stralingsenergie in willekeurige hoeveelheden kon worden uitgezonden, stelde P. den eisch, dat de energie slechts in vaste, kleine hoeveelheden e (quanten) kon worden uitgezonden of opgenomen, waarvan de grootte afhangt van de frequentie v, volgens de formule e = hv. Hierin is nu h de constante van Flanck. Zij heeft de dimensie van een werking (energie x tijd) en heeft de grootte 6,547 x 10-27 erg sec. Hoewel volgens het bovenstaande h als een optische constante in de natuurkunde is ingevoerd, is later gebleken, dat deze constante een nog veel universeeler beteekenis had, nl. die van fundamenteele atoommechanische constante (A. Haas, 1910). Quantentheorie.
Lit. : H. A. Kramers en Helge Holst, De bouw der atomen (1927). J .v. Santen.
De stralingswet van Planck drukt uit, welke hoeveelheid energie per seconde in een bepaalde golflengte wordt uitgestraald door een → zwart lichaam, per eenheid van oppervlak en van ruimtehoek, gemeten in een richting, loodrecht op het oppervlak. Deze energie hangt nog af van de absolute temperatuur en de golflengte van de uitgezonden straling.