Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 14-11-2019

Martin Heidegger

betekenis & definitie

Duitsch wijsgeer, voorn. vertegenwoordiger der existentiephilosophie in Duitschland. * 1889; hoogleeraar te Marburg 1923 en te Freiburg i. B. 1928.

In zijn Sein und Zeit, waarvan slechts het eerste deel is verschenen (1926), stelt H. de vraag naar het zijn en zijn zin, waar het idealisme niet voldoende aandacht aan had kunnen schenken, en bedient zich daarbij van de phaenomenologische methode. Hij meent, dat deze vraag alleen kan worden beantwoord, in zoover het zijnde zich aan zichzelf bekend maakt.

Het eenige zijnde, dat daartoe in staat is, is de mensch. De ontologie van het menschelijk zijn is derhalve de grondslag van alle zijnsleer.

Het wezen van dit menschelijk zijn noemt H. Existenz.

Alle ware kennis heeft op deze „existentie” betrekking. Maar alleen door te bestaan kan de mensch zijn existentie verstaan.

Bij dit uitgangspunt van zijn beschouwingen staat H. nog op realistische basis. Hij slaagt er echter niet in, den overgang naar een reëele buitenwereld te vinden.

Weliswaar is het zijn van het concrete Ik een in-de-wereld-zijn, maar dit beteekent slechts, dat het Ik zich met de dingen bemoeit, met hen handelt, hen gebruikt tot zijn verdere verwerkelijking. Zij bestaan slechts in betrekking tot het Ik.

De mensch wordt zich nu bewust van een „geworpenheid” in de wereld, die hij als een last heeft te dragen. Dientengevolge is de grondstemming van het menschelijk leven een allesbeheerschende angst, die den mensch den zin van zijn leven doet verstaan als: zijn ten doode.

Het zijn des menschen is wezenlijk, nu en voortdurend, op het einde gericht; het is een overgang van den afgrond van het Niets tot den afgrond van den dood; de dood is de eenige meester van het bestaan. Met het menschelijk zijn is ook alle zijn een „Sein zum Tode”.

Iedere aanwijzing naar een hoogere bestemming of zelfs naar het bestaan eener hoogere zijnswijze dan die der eindigheid wordt bij H. gemist. De existentiephilosophie eindigt bij hem in pessimisme.De wijsbegeerte van H. is de voortzetting van de phaenomenologie van E. → Ilusserl en M. → Scheler. Daarbij is zij vooral beïnvloed door S. → Kierkegaard en door de „levensphilosophie”, van Fr. → Nietzsche tot W. → Dilthey. Naast H. wordt de existentiephilosophie in Duitschland vooral vertegenwoordigd door K. Jaspers, in Frankrijk door G. Marcel.

Verdere werken: Vom Wesen des Grundes (1929); Was ist Metaphysik? (1928); Kant und das Problem der Metaphysik (1929).

Lit.: A. Fischer, Die Existenzphilosophie H.s (Leipzig 1935); A. Delp S.J., Tragische Existenz, zur Philosophie des M. H. (Freiburg 1935); R. F. Beerling, Crisis van den mensch, beschouwingen over existentiephilosophie (1938); F. Sassen, Wijsbegeerte van onzen tijd (1938). F.Sassen.

< >