Tsjechisch componist. * 3 Juli 1854 te Hochwald (Moravië), ♱ 12 Aug. 1928 te Mährisch-Ostrau. Leerling van de conservatoria te Praag, Leipzig en Weenen; vanaf 1919 prof. in compositieleer te Brünn.
Hij werd in zijn kunst het meest geïnspireerd door een muzikale navolging van de taal, door liederen en dansen van zijn land; in zijn instrumentatie is hij origineel en modem.Werken: 11 opera’s, w.o. Jenufa, Die Sache Makropulos, Aus einem Totenhaus; symphonische gedichten; kamermuziek; liederen; koren. Lit.: Max Brod, L. J. (1925); Hans Holländer, L. J. (De Muziek, jg. VI, 1).