1° Franciscus, (eigenlijk: François Du Jon), Calvinistisch predikant. * 1 Mei 1545 te Bourges, ✝ 23 Oct. 1602 te Leiden. Hij studeerde te Genève (1562) en werd in 1565 Fransch Calvinistisch predikant te Antwerpen, waar hij veel vertrouwen won.
Hij werd echter door de regeering gezocht om de verspreiding van Calvinistische traktaatjes en moest zich schuil houden. In 1566 leidde hij hagepreeken in West-Vlaanderen, en op de synode te Antwerpen, in die dagen gehouden, kreeg hij belangrijke opdrachten.
In 1568 is hij veldprediker in het leger van Oranje, daarna predikant te Schönau tot 1573 en helpt Tremellius bij diens vertaling van het Oude Testament. Daarna is hij achtereenvolgens hoogleeraar te Schönau tot 1584, te Heidelberg tot 1592, en te Leiden.
Hier trad hij verzoenend op in geschillen tusschen de magistraat van Utrecht en de malcontente Gereformeerde partij aldaar. Overigens is dit een tijd van controversen met Socinianen en Katholieken, o.m. met Bellarminus, tegen wien hij o.a. 7 dln.
Animadversiones schreef. Hij is viermaal gehuwd geweest.
Stierf te Leiden tijdens een pestepidemie. Zijn literair werk is zeer omvangrijk, waaruit A.
Kuyper o.a. uitgaf: Opuscula theologica selecta Fr. Junii (1882).Lit.: Fr. W. Cuno, F. J. Sein Leben und Wirken (1890); Biogr. Wbk. der Prot. Godgel. in Ned.; Nw. Ned. Biogr. Wbk. Erens.
2° Franciscus, linguist. *1589 te Heidelberg, ✝19 Nov. 1677 te Londen. Opgevoed te Leiden; ging in 1620 naar Engeland, waar hij bibliothecaris werd van Thomas Howard, graaf van Arundel. Hij verbleef 30 jaar in Engeland, en legde zich toe op de studie van het Angelsaksisch en verwante Oud-Germ. talen. Van 1651 tot ’53 woonde hij in Friesland om het Friesch te bestudeeren. Hij bezorgde de eerste uitgave van den Gotischen Codex van Ulfilas. Zijn rijke verzameling van oude manuscripten schonk hij aan de Oxford-bibliotheek. F. Visser
Verdere werken: o.a. De pictura veterum 1637); Caedmonis monachi paraphrasis poetica geneseos Amsterdam 1655); Etymologicum anglicanum etc.
3° Hadrianus, doctor in de geneeskunde, *1 Juli 1511 te Hoorn, ✝1575 te Middelburg. Gepromoveerd te Bologna, 1540. Van 1562-1563 opvoeder van den kroonprins van Denemarken, den lateren Christiaan IV. Van 1563-’73 geneesheer te Haarlem en rector der Lat. school; na den val der stad naar Middelburg. Humanistisch ontwikkeld man, die door studiën op het gebied van geneeskunde, Klassieke philologie, taalkunde en geschiedenis naam maakte. Bij opdracht der staten van Holland, stelde hij tusschen 1566 en 1570 een geschiedenis van het gewest samen, die ten gevolge der onlusten eerst in 1588 te Leiden verschenen is. In deze „Batavia” komt voor het eerst een breede uiteenzetting voor van de Haarlemsche overlevering, als zou Laurens Jansz. Coster de uitvinder der boekdrukkunst zijn.
Lit.: Fruin, Verspr. Geschriften (I); Kampinga, De opvattingen over onze oudere vaderlandsche geschiedenis (1917). J. D. M. Cornelissen.