Zoon van Zacharias en Elisabeth (Lc. 1.5), wiens geboorte en taak aan Zacharias in den tempel werden aangekondigd door den engel Gabriël (Lc. 1.7-25). Reeds vroegtijdig trok hij zich terug in de woestijn om zich op zijn zending voor te bereiden (Lc. 1.80).
In het 15e jaar van Tiberius kwam hij op bevel van God naar de Jordaanstreek en predikte de nabijheid van het Godsrijk. Om de menschen tot bekeering aan te sporen leefde hij zeer verstorven en diende hij een doopsel van boetvaardigheid toe.
Uit Jerusalem, Juda en het geheele Jordaangebied stroomden de Joden toe en lieten zich door J. doopen, terwijl zij hun zonden beleden (Mt. 3.5). Hij was streng tegenover de Farizeën en Sadduceën (Mt. 3.7-12), maar mild jegens de boetvaardige zondaars (Lc. 3.10-14).
Ook Jesus kwam tot J. om diens doopsel te ontvangen, bij welke gelegenheid de stem van den Vader en het zichtbare neerdalen van den H. Geest Jesus als den Messias en Zoon Gods openbaarden.
Voor een gezantschap van het Sanhedrin bekende J., dat hij niet de Messias was, maar diens wegbereider (Joh. 1.19-23). Aan zijn leerlingen wees hij Jesus aan als het Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt, zoodat twee hunner, Andreas en Joannes, zich bij Jesus aansloten (Joh. 35-40).
Toen zijn leerlingen ijverzuchtig werden, omdat Jesus een grooteren toeloop had, wees J. hen met heilige onbaatzuchtigheid terecht (Joh. 3. 23-30). Korten tijd daarna werd hij door Herodes Antipas gevangen gezet (volgens Flavius Josephus in de vesting Machaerus), omdat hij hem zijn ongeoorloofde samenleving met Herodias had verweten (Mt. 14.3 vlg.).
De vraag, welke hij door zijn leerlingen aan Jesus liet stellen, of Deze namelijk de Messias was en of zij misschien een anderen moesten verwachten, schijnt voortgekomen te zijn uit een zeker ongeduld (Mt. 11.2-6). Na het heengaan der leerlingen hield Jesus een lofrede op den Dooper (Mt. 11.7-15).
Bij gelegenheid van een verjaringsfeest van Herodes gelukte het Herodias, die meer dan de viervorst op J. gebeten was, door haar dochter Salome het hoofd van den Dooper te verkrijgen (Mt. 14.6-12). De Kerk viert de geboorte van J. op 24 Juni, zijn onthoofding op 29 Augustus. Keulers. Zie ook ➝ Johannesbroodboom; Joannesnachtdansen; Laren (N.H.) sub St.
Jansprocessie.In de iconographie werd Joannes de Dooper tallooze malen behandeld. Als afzonderlijke figuur in kemelharen kleed, kruisstaf in de linker-, boek of schijf met Lam Gods, waarheen J. wijst, in de rechterhand; voorbeelden o.a. aan de portalen der Fransche kathedralen (13e eeuw); verder Van Eyck (Lam-Godsaltaar te Gent), fresco van Zeitblom (Kaufbeuren), Leon. da Vinci, Ghiberti (Or San Michele te Florence), vooral Donatello; ook in Spanje Bartholomé Gonzalez, Cerezo; in Ned. Gerard David. Vervolgens is J. behandeld in de verschillende phasen van zijn leven: voorzegging van zijn geboorte (kapiteelen te Clermont), geboorte (Hub. van Eyck?, Rog. v. d. Weyden), kindsheid (Raffael, Da Vinci, Joos van Cleve, Murillo), prediking (Herri de Bles, Andrea del Sarto), doopsel van Christus (doopvont in S. Barthélémy te Luik, 11-12e eeuw), gastmaal bij Herodes en onthoofding (Rog. v. d. Weyden, J. Mostaert, Memlinc, Metsijs), als figurant in de zgn. Santa Conversazione (Bouts, Botticelli).
Lit.: K. Künstle, Ikonogr. der Heiligen (1926); K. Smits, Iconogr. v. d. Ned. Primitieven (1933); A. Michel, Hist. de l’art (register 216-217). p. Gerlachus. Vereering. De persoon van Joannes den Dooper is met dien van Christus zelf te nauw verbonden, dan dat zijn openbare vereering lang op zich kon laten wachten. Zoo werd dan het Geboortefeest van dezen in den schoot zijner moeder geheiligden Voorlooper (Lc. 1.44) reeds in den loop der 4e eeuw, minstens in Afrika, gevierd, en in de 5e eeuw overal in het Westen, en dit wel in aansluiting bij het kort tevoren ingestelde Geboortefeest van Christus, op 24 Juni (d.i. rond zes maanden voor het Kerstfeest; vgl. Lc. 1.26, 36). Het Oosten nam spoedig beide feesten over. Een eeuw later werd Sint-Jansdag een geboden feest en bleef dit tot 1911, voorafgegaan (tot in de 19e eeuw) door een vigilie-vastendag, spoedig zelfs uitgebreid tot een „Vastentijd” als voor het Kerstfeest, terwijl in de 12e eeuw de Kerk het in kloosters gebruikte octaaf aannam. In de M.E. bereikte de vereering van J. haar hoogtepunt, waarvan ten onzent de processie te Laren in Noord-Holland nog getuigenis aflegt. Ook andere feesten ontstonden: dat van Ontvangenis, in Sept., dat der Onthoofding, op 29 Aug., beide bijna even oud als het Geboortefeest. Steeds was J. de bijz. patroon der doopkerken; zoo wijdde reeds Constantijn de Groote hem niet slechts twee kerken buiten Rome toe, maar ook het baptisterium der Lateraansche basiliek, waarin zich de zilveren beelden bevonden van Christus en Joannes; en nog heden vraagt de Kerk, dat in de doopkapellen de afbeelding van beiden voorkomt (Rit. Rom. t. II, c.1. n.46).
Lit.: Flicoteaux, La Noël d’été et le culte de S. Jean B. (Lophem-lez-Bruges 1932). Louwerse.