Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-07-2019

Hand (ledemaat)

betekenis & definitie

Hand (ledemaat) - benaming voor de onderste afd. der voorste ledematen, vnl. bij den mensch, in ruimeren zin echter ook bij de hoogere dieren. Bij den mensch, de apen en enkele andere zoogdieren is de h. omgevormd tot een grijporgaan.

De beenstukken, waarmede de h. wordt gesteund, worden handskelet genoemd. Dit omvat drie groepen van beenstukjes, nl. a) den handwortel met zeven ➝ handwortelbeentjes;
b) de middenhand met vijf middenhandbeentjes;
c) de vijf vingers, elk met drie beenstukjes of kootjes, behalve de duim, welke er slechts twee heeft.

De geleding tusschen h. en onderarm wordt gevormd door het polsgewricht. ➝ Ledematen. Willems. In de Christelijke kunst is de hand symbool van God den Vader: hand uit de wolken, bijv. bij Doop van Chr.; een krans dragend is de h. symbool van den hemel; ook van de Kerk. Reeds in de catacomben gebruikelijk.

Lit.: O. Doering, Christl. Symbole (1933); A. Michel, Hist. de Part (register, 225); L. Bréhier, L’art chrét. (21928, passim); Fr. X.

Kraus, Gesch. d. Christl. Kunst (1908; I, II).

Handbewegingen (in de liturgie), ➝ Gebaar (sub: liturgische gebaren); Handoplegging.

Handen in de bewegingskunst. Indië is het klassieke land, waarin het handgebaar in de danskunst een overwegende rol speelt. De gebarendans heeft er een oeroude traditie, die, in een systeem vastgelegd, is opgeteekend in danshoeken, dateerend vanaf de 5e e. na Chr. Alleen de handen krijgen hierin 57 verschillende standen toegewezen, die gemoedsbewegingen en symbolen aanduiden. Ook de Weda schrijft een ritueele handenspraak voor.

In de 8e e. drong de gebarendans naar het O. door en vormt daar nu nog een gewichtig bestanddeel van de Japansche dansen.

De Grieken onderwierpen het handgebaar bij den dans ook aan vaste wetten (Cheironomia) en beschouwden de studie van deze handenwet als een wetenschap (Cheirosophia). In oude Gr. dansen werd daarentegen dikwijls de hand verborgen, een religieus motief, eerbied uitdrukkend. De dansen van Mantinea (in Arcadië) waren in de Oudheid beroemd om hun sierlijke handgebaren.

De Romeinen namen den gebarendans van de Grieken over en brachten hem tot hoogsten bloei. Quintilianus berichtte uitvoerig over al zijn mogelijkheden en Seneca beweerde, dat de handen der Rom. dansers in staat waren iedere gemoedsstemming uit te drukken, en haar snelheid die van het woord evenaarde (Epist. 121. 6). Dat de handen zoo’n groote rol speelden bij den dans, kwam voort uit het gebruik van dansmaskers, die gezichtsmimiek onmogelijk maakten.

Kent de tegenwoordige Zuiderling nog het sprekende handgebaar, den Noorderling bleef dit vreemd. Een uitlooper dezer Oostersche opvatting vindt men in de M.E. in den geliefden handdans (miniaturen in de Heidelberger Manesse hss.), de zgn. neumas manibus, zooals Rudlieb (11e e.) deze kunst, een erfdeel der antieke pantomime, noemde.

Lit.: Karl Sittl, Die Gebärden der Griechen und Römer (Leipzig 1890). Terlingen-Lücker.

< >