Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-07-2019

Groen van Prinsterer

betekenis & definitie

Groen van Prinsterer - Guillaume, Ned. staatsman, publicist en historicus van voornaam formaat; * 21 Aug. 1801 te Voorburg, ✝ 19 Mei 1876 te Den Haag. Studeerde aanvankelijk rechten (Leiden), maar zijn voorkeur trok hem zoo naar de studie der letteren en historie, dat hij zoowel in de rechten als in de letteren promoveerde (1823).

Daarna vestigde hij zich als advocaat te Den Haag. In 1827 werd hij referendaris aan het kabinet des konings en in 1829 secretaris ervan.

Toen was de groote wending in zijn leven reeds gekomen, welke hem tot voortrekker der Anti-revolutionnaire of Christelijk-historische richting maken zou. Daarop heeft omgang met den predikant Merle d’Aubigné te Brussel, wiens geest leefde in dien van het Réveil te Genève, en studie van het toen nieuwe werk van Von Haller, Die Restauration der Staatswissenschaft, den beslissenden invloed gehad, veel directer in ieder geval dan het contact, waarin G. v.

P. als student met Bilderdijk stond. Tot 1836 is hij secretaris van ’s konings kabinet gebleven.

Sedert leefde hij ambteloos. Wel heeft hij nog zitting in de Tweede Kamer gehad (1840; 1849-’57; 1862-’65).Zijn beginselen verdedigde hij in een periodiek, Ned. Gedachten, dat 1829-’75 op ongeregelde tijden verscheen, in het dagblad De Nederlander (1850-’55) en in een zeer groot aantal andere geschriften, die getuigen zoowel van een ongeloofelijke arbeidskracht als van een onwankelbare positief-Christelijke overtuiging. Dat die overtuiging hem dingen deed zeggen, welke voor de Katholieken menigmaal pijnlijk waren, is niet onbegrijpelijk. Doch hij wist zich vrij te houden van plompheid en fanatisme. In de kamerdebatten was G., als verdediger der anti-revol. en Christelijkhist. beginselen (de differentieering in de begrippen is van later datum), de strijdbare tegenstander van zijn ouden academievriend Thorbecke en diens liberalisme. Naar eigen getuigenis bestond het verschil in overtuiging vooral in het al of niet erkennen van het droit divin, in het al of niet teruggaan van het gezag der overheid op iets, dat hooger ligt dan de wil der menschen.

Niet de contra-revolutie wilde G., of een teruggaan naar het verleden en naar verouderde toestanden, maar de anti-revolutie was zijn doel, welke voor hem vooruitgang was, nl. „het behoud van den ouden en altijd nieuwen geest van de kracht, die uit God is en zich in den Heere Jesus Christus geopenbaard heeft, met één woord, van het geloof”. Krachtig verzette hij zich tegen de neutraliteit van den staat. Niet dat hij een nieuw monopolie van de Geref. Kerk wilde forceeren, hij begeerde van den staat een aanvaarding van Gods oppergezag in staatsregeling en wetgeving. T.o.v. de conservatieve partij was de stelling van zijn volgelingen langen tijd minder helder, doch sedert 1871 wordt ook hier de scheidingslijn scherp getrokken (→ Anti-revol. partij).

Ook in de innerlijke conflicten in de Ned. Herv. Kerk is G. de strijder voor het positieve Christendom geweest. Om hem groepeerden zich gaarne de orthodoxen, die niet met de Afscheiding van 1834 waren medegegaan en die zich sedert verweerden tegen de Gron. richting eerst, tegen het modernisme daarna. Hierbij sluit aan G.’s houding in den schoolstrijd, waarin hij niet alleen in woord en geschrift het confessioneel onderwijs verdedigde, maar ook als oprichter van bijz. scholen en als voorman van de Ver. voor Christelijk-nationaal volksonderwijs een rustelooze activiteit ontwikkelde.

Zijn arbeid als historicus (en als zoodanig had hij een Eur. reputatie) maakte hij mede dienstbaar aan zijn Calvinistische overtuiging. Belangrijk vooral is zijn Ongeloof en Revolutie (1847; 1868), dat evenals zijn Handboek der gesch. van het Vaderland (1841-’46; vsch. herdrukken) ook buiten den kring der geestverwanten sterken invloed heeft uitgeoefend. Voorts Maurice et Barnevelt (1875) en Archives ou corresp. inédite de la maison d’Orange-Nassau (16 dln. 1835’61), welke uitg. hem mogelijk werd, sinds hij sedert 1834 belast was met het toezicht op het koninklijk huisarchief. Verberne. Werken. Een goed overzicht van G.’s geschr. vindt men in : De Vries, Mr. G. G. v.

P. Eene bibliogr. (1908). G.’s schrift. Nalatenschap werd uitg. d. Gerretson en Goslingain de Rijks Geschiedk. Publ. (1925). Lit.: o.a.

Vos, G. v. P. en zijn tijd (1886-’91); Tazelaar, De jeugd v. G. (1925); Van der Does, Bijdr. tot de gesch. der wording v. d. anti-rev. of Christ.-Hist. staatspartij (1925); Hartogh, G. v. P. en de verkiez. v. 1871 (1934).