Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-07-2019

Granpré Molière

betekenis & definitie

Granpré Molière - Marinus Jan, Ned. architect; * 1883 te Oudenbosch; behaalde in 1908 het diploma van bouwkundig ingenieur (met lof) aan de Techn. Hoogeschool te Delft; eenige jaren werkzaam op vsch. bouwkundige bureau’s, sedert 1916 zelfstandig architect, lid van het bureau Granpré Molière, Verhagen en Kok te Rotterdam (werken: tuindorp Vreewijk te Rotterdam, woningcomplexen te Nunspeet, vele particuliere woningen en landhuizen te Rotterdam, Amsterdam, Wassenaar, enz., vele uitbreidingsplannen en streekplannen); 1924 hoogleeraar aan de Techn.

Hoogeschool te Delft (intreerede: De moderne bouwkunst en haar beloften); ook daarna nog werkzaam in de praktijk (plannen voor de dorpen in de Wieringermeer, kerk te Groesbeek). In 1927 ging hij over tot de Kath.

Kerk.Als stedebouwer verrichtte hij baanbrekend werk, als mede-ontwerper van het tuindorp Vreewijk en van vele uitbreidingsplannen en streekplannen (o.a. voor Rotterdam-Zuid en voor het eil. IJsselmonde) in een tijd toen het begrip → stedebouw nog nauwelijks bekend was. Hij was mede-oprichter van het Ned. Instituut voor Volkshuisvesting en Stedebouw. Als architect en als paedagoog is hij de geestelijke voorganger van een school, die streeft naar een zuivere, organische architectuur, gegrond in de bouwkundige traditie van het Ned. volk, evenwel zonder eenige stijlnabootsing of overnemen van overgeleverde, uitwendige siervormen eenerzijds, doch anderzijds zich kantende tegen elk gewild en zinloos modernisme, in het bijzonder zooals zich dit openbaart in de zgn. Nieuwe Zakelijkheid.

Zijn denkbeelden over de kunst in het algemeen, over de aesthetica en over de bouwkunst in het bijzonder, baseeren zich op de Scholastiek.

< >