Gide - 1° André, Fransch roman-, tooneel- en essayschrijver van Europeeschen rang, profeet van het →immoralisme; *1869 te Parijs. Zijn vroegste werken trokken nauwelijks de aandacht; kort vóór den Wereldoorlog drong hij tot het groote publiek door.
G. is liberaal Protestant van huis uit en sterk cosmopolitisch beïnvloed, vooral door Duitsche, Eng. en Slavische cultuur, naast den Calvinistischen bijbel. In hoofdzaak epicus, beoefende G. vsch. genres: den analytisch-psychologischen roman L’immoraliste (1902); Symphonie pastorale (1920); Les faux-monnayeurs (1926); L’école des femmes (1929); den phantasierijken verbeeldingsroman (Les caves du Vatican, 1914), den bekentenis-roman (Si le grain ne meurt, 1921), de wijsgeerige vertelling (Prométhée mal enchainé, 1899).
In alle bevrijdt hij den roman uit de eng-naturalistische formule: de kunst is voor hem geen slaafsche copie van de werkelijkheid, maar bewuste schepping, klare en ordelijke selectie. Uit zijn Prot.denkgewoonten brengt G. in den modernen roman een overdreven zucht naar onrustige, uiterst pijnlijke en niets verhullende zelfontleding, die ook eigen en anderer perversiteit aan het licht brengt; met het gevolg dat, in veel zijner werken, de romanhelden zichzelf uitputten in knagende, nooit opgeloste gewetensconflicten. De harde Calvinistische leer der verzaking geeft er geen milden toon, ook aan de schoonste levensoffers (bijv. in La Porte étroite, 1909): immoralisten veroveren zich genadeloos hun aandeel levensgenieting. Daarom, een zelden verheffende en dikwijls zéér gevaarlijke lectuur, want verheerlijking van het bandeloos, onverantwoordelijk handelen (l’acte gratuit).
Ook zijn enkele tooneelstukken (Le roi Candaule, 1901; Saül, 1904; Retour de l’enfant prodigue, 1909; Oedipe, 1932) doen meer aan gedetailleerde karakterontleding dan aan de uitbeelding van noodlotsgebeuren. Zijn letterkundige critiek (Prétextes, 1905; Nouveaux prétextes, 1911; Dostojewski, 1924) is hem evenzeer aanleiding tot het stellen en oplossen van ethische vraagstukken, en het vervolgen van het geestelijk avontuur. De stijl van G. is van een strenge, zuivere classiciteit. Het geheel dient strikt gereserveerde lectuur te blijven. Hij stichtte en leidt de invloedrijke Nouvelle Revue Française. Zijn laatste ontwikkeling is naar het communisme toe.
U i t g. : Oeuvres compl. (Parijs 1933 vlg.). — Lit.:
J. Rivière, A. G. (1925); H. Massis, A. G. (1927; Kath.); S. Braak, A. G. et l’âme moderne (1927); A. Naville, Etudes, souvenirs, témoignages (1928); W .Schulz, Die Sprachkunst A. G.’s (1929); R. Fernandez, A. G. (1931); M. Schwob, Le vrai drame d’A. G. (1932); L. Pierre-Quint, A. G. (1933). Baur.
2° Charles, Fransch economist, bekend om zijn leerboeken op theoretisch en hist. gebied der economie en zijn werken in verband met de coöperatie; *1847 te Uzès, ✝1932 te Parijs. G. promoveerde op een proefschrift: Le droit d’association en matière religieuse. De werken van Bastiat trokken zijn belangstelling voor de economie. Hij was prof. in de economie aan vsch. hoogescholen, ten slotte aan die van Parijs. Als economist ziet G. de econ.-soc. ordening in verband met het verleden en de toekomst; de gesch. interesseert hem in zooverre ze het heden heeft voorbereid en het tegenw. ziet hij als een voorbereiding voor de toekomst. Zoo stelt hij zich de vragen: zal het loonstelsel ooit verdwijnen; waarom zou de groote ondernemerswinst van blijvenden duur zijn; zal het metalen geld door een ander worden vervangen?
Hij bestudeert de moreele waarde van weelde en spaarzaamheid en van de verdeeling der rijkdommen; de rechtmatigheid van het grondbezit; hij veroordeelt het erfrecht ab intestato tenminste in de verwijderde graden. G. wordt als moraaleconomist de groote verdediger der coöperatieve gedachte. Als moralist bestrijdt hij het bederf der zeden door lit., kunst en spel. Hij ontkent niet het bestaan van een pure economie, maar hij eischt voor de economie het recht op eener econ. politiek, waar de rechtvaardigheid plaats vindt naast het nut.
Werken: Principes d’écon. polit. (1889, 281931); Cours d’écon. polit. (2 dln. 1909,101931); Hist. des doctrines écon. (in samenwerking met C. Rist; 1909, 61929); Ch. Fourier, Oeuvres choisies; La Coopération [1900, 51929 (onder den titel Le Coopératisme)]; Les sociétés de coopératives de consommation (41924); Des institutions en vue de la transformation ou de l’abolition du salariat (1920). — Lit.: Revue d’econ. polit. (1933, C. G., sa vie et son oeuvre). M. Verhoeven.