Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-07-2019

Geweidragers

betekenis & definitie

Geweidragers - (Cervicornia) zijn de ➝ hertachtigen. De meeste herten hebben hoektanden in de bovenkaak en bij de mannetjes van enkele geslachten, zooals bij het muskusdier en waterree, zijn deze als sabelvormig gekromde, uit den bek uitstekende slagtanden ontwikkeld.

Het eerste en tweede lid der zijteenen zijn meestal aanwezig. De klieren voor de oogen zijn in den regel sterk ontwikkeld.

De snuit is onbehaard, alleen bij het rendier behaard. In het algemeen zijn het slanke dieren met krachtigen hals, toegespitsten kop met groote, zacht kijkende oogen.

De hooge, fijne pooten dragen smalle, spitse hoeven met goed ontwikkelde bijhoeven. De staart reikt nooit tot den hiel.

Voor het gewei, zie dit woord. Wat het haarkleed aangaat, g. bezitten, behalve het rendier, weinig of geen wolhaar.

De haren worden in het voorjaar en in den herfst verwisseld. Het zomerkleed verschilt in samenstelling en kleur van het winterkleed, dat gewoonlijk minder levendig gekleurd is.

Vele herten hebben een gespikkeld zomerkleed en een eenkleurig winterkleed.

Als herkenningsteeken om de dieren in staat te stellen den kuddeaanvoerder in de duisternis te volgen, bezitten zij een plek van helder gekleurde haren op de achterdijen: den „spiegel”.

Een ander herkenningsteeken is hun stem. Elke hertsoort heeft zijn eigen bronstschreeuw; bovendien nog een waarschuwingskreet, die in een soort hijgen, snorken of blaffen bestaat.

De herten leven in bijna alle klimaten, in de vlakte en het gebergte, op open plaatsen en in bosschen. Allerlei plantaardige stoffen vormen hun voedsel.

Zout is voor hen een lekkernij en water is hun een behoefte. Alle herten krijgen slechts eens in het jaar één of twee jongen, die zeer ontwikkeld geboren worden en na eenigen tijd de moeder volgen.

Het geringe nut van deze dieren weegt niet op tegen de schade, die zij aanrichten.Keer.

< >