Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-07-2019

Gautier

betekenis & definitie

Gautier - 1° Léon, Fransch letterkundig geschiedschrijver; * 1832 te Le Havre, † 1897 te Parijs. Hij bestudeerde de Oud-Fransche epiek en de liturgische oorsprongen van het middeleeuwsch tooneel.

Voorn. werken; La chanson de Roland (1872); Les épopées françaises (1865 vlg.; 1878 vlg.); La chevalerie (1884); Hist. de la poésie liturgique (1886).

2° Louise Judith, Fr. schrijfster, dochter van Théophile G., * 1850 te Parijs, † 1917 te Dinard. Trouwde met Catulle Mendès en scheidde nadien van hem. Van haar prilste jeugd af dweepte zij met het Verre Oosten: vandaar hare romans met Chin. en Jap. onderwerpen. Ook in den Wagnercultus had zij haar deel.

Werken: o.a. Le livre de jade (1867); La fille du ciel (met P. Loti, 1911); Poésies (1911); L’Inde éblouie (1912); Richard Wagner et son oeuvre poétique (1882); Le collier des jours (1902); Le deuxième rang du collier (1903); Le troisième rang du collier (1909), (mémoires); een vert, van R. Wagner’s Parsifal (1892). Ulrix.

3° Théophile, Fransch dichter, die den overgang teekent tusschen Romantiek en Parnassiaansche vormkunst; * 1811 te Tarbes, † 1872 te Neuilly. Na in de Romantiek de rol van vogelverschrikker voor bedeesde burgers te hebben gespeeld („épater le bourgeois”; „le gilet rouge”) door excentriek Bohêmeleven en uitgesproken immoralisme, wordt G. de profeet van het ➝aesthetisme en de meest onverschrokken voorvechter van de theorie ➝„l’art pour l’art”. Zijn lyriek is er eene van armen levensinhoud, maar onvergelijkelijk rijke vormbeheersching: hij wil met den poëtischen stijl de specifieke werking bereiken van andere, vooral plastische kunsten (la transposition d’art!). Zijn kracht ligt in de geciseleerde strophe, het scherpteekenend „mot propre”, het „épithète rare” als treffend rijmwoord (zie het gedicht: l’Art). Vooral tegen zijn proza is, uit etisch oogpunt, te waarschuwen.

Voorn. werken: Poésies (1830); Emaux et Camées (1852); Poésies nouvelles (1863); Le capitaine Fracasse (roman 1863).

Uitg. : d. Charpentier (34 dln. Parijs). — Lit.: M. Ducamp, T. G. (Parijs 1890); E. Richet, T.

G. (Parijs 1893); Larguier, T. G. (Parijs 1911); F. Vincent, Les Parnassiens (Parijs 1933).

Baur.

< >