Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-07-2019

Gaea

betekenis & definitie

Gaea - of Ge (Gr. gaia of gè = aarde), godin der aarde, sinds Hesiodus’ Theogonie belangrijk in de Gr. mythologie als stammoeder aller goden. O.m. werd zij vereerd in Dodona en Athene (hier in verband met de Atheensche aanspraken op autochthonie).

Later werd haar vervagende figuur ten deele verdrongen door, ten deele ook geïdentificeerd met andere chthonische godheden. Bij Uranus was zij moeder van Cronus, Rhea, Mnemosyne, de Titanen, de Cyclopen en andere goden of halfgoden.

Achtereenvolgens werden door haar Uranus en Cronus onttroond, waarna zij haar kleinzoon Zeus op den troon bracht.Lit.: Albr. Dieterich, Mutter Erde. Ein Versuch über Volksreligion (1925).

Cuypers. De voornaamste voorst. in de Antieke kunst zijn:

1° G. kourotrophos (Gr., = voedster van knapen). G. wordt afgebeeld als een neerzittende vrouw, met een sluier op het hoofd; in hare armen houdt zij twee naakte kinderen, die haar vruchten aanbieden, en aan hare voeten liggen een stier en een schaap. Zie afb.
2° G. in verbinding met haar natuurlijk element, de aarde (vooral op vazen). De godin rijst met hoofd en schouders op uit den grond en reikt het kind Erichthonius aan Athena. Hierbij hoort ook de uitbeelding van G. op het groote altaar van Pergamum, waar G. smeekt voor haar zoon.
3° G., liggend en op haar elleboog steunend: zij houdt den hoorn des overvloeds in de hand en vruchten liggen in haar schoot, terwijl twee knaapjes rond haar spelen.

E. De Waele.

< >