Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 25-07-2019

Fabrieksjeugd

betekenis & definitie

Fabrieksjeugd, - jeugdige arbeiders(sters), werkzaam in fabrieken of werkplaatsen.

In Nederland. De arbeid van de fabrieksjeugd is wettelijk geregeld bij de Arbeidswet van 1919, waarbij bepalingen zijn gemaakt omtrent leeftijd, soort van arbeid, arbeidsduur en omgeving, waarin gewerkt wordt. Er bestaan vsch. instellingen, welke zich met de zorg van de f. belasten. Kath. instellingen op dit gebied zijn o.a. Kath. Jeugdvereeniging (K.J.V.), voor meisjes, en de Jonge Werkman, voor jongens.

De Kath. fabrieksjeugd kan zich organiseeren bij de Ned. R.K. Fabriekarbeiders(sters) Bond of het R.K. Werkliedenverbond.

H. Deelen.

In België. Reeds door de wet van 1889 en verder door die van 1919 ontstond een afgebakende arbeidsregeling voor de vrouwen en kinderen. Fabrieksarbeid beneden de 14 jaar werd verboden. De wet van 1 Juni 1920 richtte de arbeidsinspectie in. Deze heeft gansch in het bijzonder te waken over de arbeidsvoorwaarden van de jeugdige arbeiders. Evenals de oudere, zijn de jongere arbeiders vereenigd in een der twee groote arbeidsvereenigingen: ofwel in de socialistische Belg.

Werkliedenpartij (B.W.P.), ofwel in het Kath. Alg. Christen Werkersverbond (A.C.W.). Deze heeft reeds geruimen tijd de belangen van de jeugdige arbeiders behartigd o.a. door de Centrale voor Volksontwikkeling (C.V.O.), die vooral de jeugdige fabrieksarbeiders wilde bewerken. Doch gansch speciaal bloeit hier de K.A.J.-beweging, afzonderlijk voor Vlaanderen en Wallonië, en voor jongens en voor meisjes. Deze grijpt diep in het leven van de fabrieksjeugd als zelfvolmaking en zelfheiliging en tevens als veroveraars van de anderen. Zie ➝ Kajotters.

Denys.

< >