Epilepsie - (Gr. epilambano = overvallen) is een complex van verschijnselen, dat reeds aan Hippocrates en Galenus bekend was, al werden tot voor kort vele ziekelijke afwijkingen tot de e. gerekend, die bij betere inzichten er later van gescheiden werden (hysterische aanvallen, tetanie). Vroeger noemde men de e. of vallende ziekte ook wel morbus sacer of heilige ziekte, van de veronderstelling uitgaande, dat de lijders door geesten of daemonen bezeten waren, een meening, die ook thans nog veel wordt aangehangen.
Het meest opvallend verschijnsel dezer ziekte is de plotseling vaak zonder eenige voorboden intredende aanval van algemeene of plaatselijke krampen (Jacksonsche aanval vaak zonder bewustzijnsstoringen) gepaard met een totaal verlies aan bewustzijn („grand mal” geheeten), waarbij de lijder in eens in een toestand van absolute hulpeloosheid komt, zoodat alle vluchten afweerreflexen hem ontbreken: in het water gevallen verdrinkt hij, op den rijweg wordt hij overreden zonder een poging te kunnen doen zich te beveiligen. Maar daarnaast komen er ook vaak, alleen of met de zware aanvallen gecombineerd, uiterst lichte storingen in het bewustzijn voor, al of niet gepaard gaande met lichte spiertrekkingen, en huidtintveranderingen, die als „petit mal” bekend staan en in den volksmond staringen, duizelingen, stilstanden, wegrakingen of absences genoemd worden.
Deze gaan dan gepaard met lichte bewegingen, wat verward praten, wat mummel-, pluk-, smak- of slikbewegingen, soms met enkele automatische handelingen of enkele schokken, waardoor de lijder de voorwerpen uit de hand laat vallen of ook omgekeerd krampachtig vastknijpt. De huidtint wordt even vuurrood, bleek of blauwwit of is ook wel eens niet merkbaar veranderd.
Bij uitzondering laat de lijder ook hierbij de urine, zelden de ontlasting loopen. Een derde aanvaltype vormen de zgn. psychische aequivalenten, waarbij de lijder een korter of langer durenden geestelijken verwardheidstoestand doormaakt, die enkele seconden, doch ook dagen kan duren, waarbij hij allerlei handelingen volbrengt, die wel doelmatig zijn, doch waarvan hij later zich niets meer herinnert.
Treedt direct na den aanval telkens weer een nieuwe op, dan ontstaat de status epilepticus, waarbij ernstig levensgevaar kan ontstaan.De epileptische aanvallen of „toevallen” ontstaan als direct gevolg van een letsel der hersenen, en alnaargelang van de plaats der hersenen, waarvan de prikkeling uitgaat, is het type der aanvallen verschillend.
De beschadiging der hersenen, die de aanvallen doet ontstaan, kan zelf een blijvende zijn, zooals bijv. bij een ontstekingslitteeken, een aangeboren hersenstoring, een gezwel e.d., of zij is slechts van voorbijgaanden aard, zooals bij circulatiestoringen in de hersenen voorkomt, met name bij hart-, nier-, bloed-afwijkingen e.d. Men kan dus spreken van een hersenletsel-epilepsie, van een circulatie-epilepsie bij aandoeningen van andere organen, waardoor de bloedsamenstelling in bepaalde deelen der hersenen voor de voeding onvoldoende wordt, maar daarnaast is er nog een zgn. genuiene of idiopathische epilepsie, waar eveneens de hersenen slechts voorbijgaand gestoord zijn in hun voeding, doordat een acute vernauwing der bloedvaten, een bloedvatkramp in het geheele lichaam optreedt en ook in de hersenen.
Van e. moet men echter eerst spreken als de aanvallen zich telkens weer herhalen; daar de aanvallen zelf weer door de tijdelijk slechte voeding van de hersenen aanleiding worden tot het ontstaan van afwijkingen in de hersencellen, die een anaemische degeneratie gaan vertoonen, zal elke, ook de primair genuiene e. en de ciroulatie-epilepsie ten slotte gecombineerd worden met een hersenletsel-epilepsie. Hieruit blijkt al, hoe belangrijk het is direct in den beginne de epilepsieaanvallen te bestrijden, daar het later hoe langer hoe moeilijker zal worden, als er in de hersenen veranderingen van blijvenden aard zijn opgetreden. Het verloop der e. is dus afhankelijk van de mogelijkheid om te beletten, dat er verwoestingen van blijvenden aard in de hersenen ontstaan (cf. Klessens, Over stuipen als eerste oorzaak van e., Maandschrift v. kindergeneeskunde, III, 8,1934). In sommige gevallen wordt e. op het nageslacht overgebracht. Deze erfelijkheid van sommige epilepsieën op het nageslacht wordt als een recessieve beschouwd.
Men moet er zich echter rekenschap van geven, dat niet de e. doch de verhoogde neiging tot bloedvatkrampen of wellicht een verhoogde aanspreekbaarheid der hersencellen in sommige sporadische gevallen overgebracht wordt. Er zijn vooral onder de zgn. puberteitsepilepsieën vele gunstig verloopende gevallen, vooral nu in de laatste jaren er een groot aantal doelmatige middelen gevonden werden ter bestrijding dezer ziekte, zoodat de prognose niet zoo troosteloos is als vaak vermoedt wordt.
Klessens