Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 05-06-2019

Dvorak

betekenis & definitie

(uitspr.: Dworsjak),

Anton, Boheemsch componist; * 8 Sept. 1841 te Mühlhausen (Nelahozeves) bij Kralup (Bohemen), ✝ 1 Mei 1904 te Praag. D. vormt de schakel tusschen Smetana en Janacek en heeft veel bijgedragen tot een nationale Boheemsche (Tsjechische) muziek. Zijn kunst heeft tijdens zijn leven de grootste bewondering gevondennadat Brahms en von Bülow haar gepropageerd hadden; tallooze eerbewijzen van allerlei aard waren het tastbare bewijs daarvan. Van zijn vele werken op alle mogelijke gebieden hebben in onzen tijd feitelijk alleen de Symphonie aus der neuen Welt op. 95 (1890), het cello-concert op. 104, de ouverture Karneval op. 92, het Dumky-Trio op. 90 en de sonatinen voor viool en piano op. 100 levensvatbaarheid behouden.

Lit.: J. Zubaty, A. D. (1886); V. Josz, A. D. (1903); Ottokar Sourck, D.’s Werke, chronologisches und thematisches Verzeichnis (1917). Reeser 2° Arnosjt, Tsjechisch dichter van liberaaltendentieuze, losgebouwde, ietwat kroniekachtige historiespelen; * 1880 te Praag.

Voorn. werken: Vorst (1908); Hussiten (1919); Matej (1922).

3° Max, Oostenrijksch kunsthistoricus; *1874 te Raudnitz, ✝ 1921 te Grusbach; sinds 1909 hoogleeraar te Weenen. Met zijn Idealismus und Naturalismus in der gotischen Skulptur und Malerei (1918) verliet hij de kunsthistorie als loutere stijl- en vormengeschiedenis.

Werken: o.a. Das Ratsel der Brüder van Eyck (1925) ; Kunstgeschichte als Geistesgeschichte (1924); Gesch. der Ital. Kunst im Zeitalter der Renaissance (2 dln. 1927—’28).

< >