niet te verwarren met de uit Amerika afkomstige → Baptisten, zijn de rechtstreeksche volgelingen van → Menno Simonsz, waarnaar zij ook Mennonieten of Mennisten heeten. Zij zijn lang verward met de → Wederdoopers en daarom gewantrouwd, maar hadden reeds in 1577 van Willem van Oranje groote vrijheden gekregen; in Ned. tellen zij 133 gemeenten (met ac.
70 000 leden), die zeer zelfstandig zijn en pas in 1811 georganiseerd in de Doopsgezinde Sociëteit, die in Amsterdam een seminarie onderhoudt. Hun grondbeginselen zijn: het verwerpen van den kinderdoop en het doopen pas na de belijdenis; het verwerpen van de absolute praedestinatie, waardoor zij tegenover het strenge Calvinisme en dicht bij de → Remonstranten staan; en het loochenen van de rechtvaardiging door het geloof alleen. Verder zijn zij tegen den eed, waarvan zij zijn vrijgesteld, tegen persoonlijken dienstplicht en oorlog, en handhaafden (tegenwoordig is dit in onbruik) de excommunicatie bij zedelijk wangedrag (waaronder echtscheiding), niet echter om dogmatische redenen, omdat zij daarin zeer vrij zijn en geen officieele belijdenisgeschriften hebben. Daarentegen ontwikkelen zij een groote sociale werkzaamheid: veel invloed oefenden zij uit op de Maatschappij tot Nut van het Algemeen, het Groene Kruis, enz. Zij hebben een eigen zending in Indië en Suriname. Met hun geestverwanten in Duitschland, Amerika, enz. hadden zij tot voor kort weinig contact. Na den oorlog werd dit anders wegens de emigratie uit Rusland. Hierbij werd door de Ned. Doopsgezinden zeer veel hulp verleend en de organisatie berustte in hun handen (J. N. de Jong en ds. Gorter te Rotterdam). In de Ver. Staten zijn buiten de Baptisten nog ongeveer 200 000 Mennonieten.
Lit.: P. Goulmy (Kath. pr.), Kerkgenootschappen in Ned. (1916, 52); P. C. Fleischer, De Doopsgezinden, in „Kerk en Secte” (1911). Pauwels.