(Gr. adjectief, = dubbele, nl. dubbele streep), een der door de Alexandrijnsche philologen in de tekstcritiek ingevoerde teekens (nl. <3), waardoor o.m. ongewone wendingen, meermaals voorkomende of te verwerpen verzen en, in dramatische poëzie, een nieuw optredende spreker aangeduid werden. V. Pottelbergh Diplegie (< Gr. di = dubbel, plègè = slag), synoniem met paraplegie, d.w.z. verlamming van gelijknamige extremiteiten: van beide armen of beide beenen.
Zijn alle vier de extremiteiten verlamd, dan spreekt men van tetraplegie. Het meest komt d. voor bij ontstekingen en gezwellen van het ruggemerg; daarnaast echter ook bij dubbelzijdige hersenhaarden, waarvan de tijdens de geboorte verkregen letsels de meest bekende zijn.
Deze haarden veroorzaken dan het ziektebeeld van Little, waarbij stijfheid en verlamming der beenen en vaak der armen het meest opvallende verschijnsel zijn. Ook door ontsteking der hersenen voor de geboorte of in de prille jeugd kan er een spastische verlamming der beenen ontstaan, d. spastica infantilis geheeten. Klessens Diploïd = met dubbel chromosoomgetal.