Daudet - 1° Alphonse, Fransch schrijver, broeder van Emest; * 13 Mei 1840 te Nïmes, ✝ 16 Dec. 1897 te Parijs. Na een beproefde jeugd, die hij met onopgesmukte sierlijkheid heeft verteld in zijn roman Le petit Chose, vestigde hij zich met zijn broeder te Parijs en maakte er naam met enkele verhalen, die in de Figaro verschenen.
Hij heeft twee zeer verschillende milieu’s beschreven: het Fransche Zuiden (le Midi) en de Parijsche wereld. Van het Zuiden maakte hij een volledige studie: het milieu wordt geschilderd in Lettres de mon moulin, de ziel van het Zuiden komt te voorschijn in L’Arlésienne, de zeden van de streek vinden een levend symbool in een type, dat de instincten en het temperament van het ras belichaamt in zijn geest, zijn „accent”, zijn houding, zijn manier van denken, van voelen, van verzinnen: Tartarin de Tarascon. Deze is een even populair type geworden als Gargantua of Don Quijote. In zijn zedenromans schilderde D. de verschillende milieu’s van de hoofdstad: de arme kunstenaars en verloopen studenten (Jack), de Parijsche wereld van het einde van het tweede keizerrijk (Le nabab), de vorsten zonder gezag, de prinsen zonder onderdanen (Les rois en exil), de Fransche Academie (L’immortel), de Protestantsche kringen te Parijs (L’évangéliste), het buitenechtelijk leven (Sapho), het leven der echtscheidenden (Rose et Ninette). A. Daudet behoort tot de realistische school, maar zijn overgevoeligheid doet hem verwant zijn met Dickens. Bovendien maakt de taalrijkdom en stijlvirtuositeit de lectuur van zijn werken uiterst aangenaam.
Werken: Romans : Le petit Chose (1868) ; Lettres de mon moulin (1869); Tartarin de Tarascon (1872) ; Fromont jeune et Risler aîné (1874) ; Jack (1876); Le Nabab (1877); Les rois en exil (1879); Numa Roumestan (1882); L’évangéliste (1883) ; Sapho (1884); Tartarin sur les Alpes (1886); L’immortel (1888); Port Tarascon (1890); Les enfants dans le divorce (1891); Rose et Ninette (1892); La petite paroisse (1895) ; Contes d’hiver (1896) ; Soutien de familie (1898). Tooneelwerken: L’Arlésienne, met muziek van G. Bizet (1872), de bewerkingen uit zijn romans: Fromont, Jack, Les rois en exil, Sapho, Numa Roumestan, alsook origineele stukken: La lutte pour la vie (1889); L’obstacle (1890); La menteuse (1892). — Herinneringen: Trente ans de vie de Paris; Souvenirs d’un homme de lettres (1888); Notes sur la vie (1899).
Lit. : Gerstmann, A. D., sein Leben u.s. Werke (Berlijn 1883); L. A. Daudet, A. D. (Parijs 1898); B. Diederichs, A. D., s. Leben u. s. Werke (Berlijn 1900); A. Hermant, A. D. (1903); P. en V. Margueritte, A. D. (1908); G. A. Ratti, Les idées d’A. D. (1911); Mary Burns, La langue d’A. D. (1916).
Ulrix.
2° Ernest, Fransch geschied- en romanschrijver, broeder van Alphonse; *31 Mei 1837 te Nimes, ✝ 1921 te Petites Dalles. Kwam in 1857 met Alphonse naar Parijs, werd secretaris van den voorzitter der Kamer, hertog de Morny, en schreef in talrijke royalistische bladen en tijdschriften. Bestuurder van het Journal officiel (1873) en daarna van Le Petit Moniteur (1876). Zijn beste werken zijn de historische romans.
Werken: Romans: Thérèse (1859); La Vénus de Gordes (1866); Drapeaux ennemis (1876); Fils d’émigré (1890). Geschiedk. werken: Le Cardinal Consalvi (1866); Le ministère de M. de Martignac (1875); Histoire des conspirations royalistes du midi sous la Revolution (1881); Histoire de l’émigration (3 dln. 1904—1907); La terreur blanche (1887); La police et les Chouans sous le Consulat et l’Empire (1895) ; Louis XVIII et le duc Decazes (1899); La conjuration de Pichegru (1901); L’ambassade du duc Decazes en Angleterre (1910); Soixante années de règne des Romanoff (1919). — Herinneringen: Mon frère et moi (1882).
Ulrix.
3° Léon, Fransch schrijver en journalist, zoon van Alphonse; * 1868 te Parijs. Heeft zich aan de letterkunde gewijd, nadat hij eerst in de geneeskunde gestudeerd had; met Ch. Maurras vertegenwoordiger van het integraal nationalisme en stichter van L’➝ Action française. Zijn werk is, uit zedelijk oogpunt, vaak erg bedenkelijk.
Werken: Romans: Haeres (1892); L’astre noir (satire tegen V. Hugo, met wiens kleindochter hij gehuwd was; 1893); Les morticoles (satire tegen de geneeskundigen; 1894); Les Kamchatka (1895); Le voyage de Shakespeare (1896); Les deux étreintes (1900); Le partage de l’enfant (1905); La mésentente (1911); Le lit de Procuste (1912) ; La fausse étoile (1913); Le stupide 19e siècle (1921); Sylla et son destin (1925). Werken over psychologie en geneesk.: L’hérédo (1917); Le monde des images (1919); L’homme et le poison (1925); Le rêve éveillé (1926). Pol. geschriften: Les parlementeurs (1901); Une campagne d’action française (1910); L’avant-guerre (1913); La guerre totale (1918); L’agonie du régime (1925). Herinneringen: Alph. Daudet (1898); Fantômes et vivants (1914); Devant la douleur (1915); L’entre deux guerres (1915); Salons et journaux (1917); Au temps de Judas (1920); Vers le roi (1921); Etudes et milieux littéraires (1927); Ch. Maurras et son temps (1928).
Ulrix.