Commiphora - Een plantengeslacht van de familie der Burseraceae, ook wel balsemboom genaamd, vandaar de vroegere naam Balsamodendron. Met een 80-tal soorten bewoont dit geslacht de droge streken van Afrika en bovendien Madagaskar, Arabië, Beloetsjistan en Voor-Indië.
Het zijn kleine, vaak doornige boomen of heesters, meestal met drietallige of geveerde bladeren, terwijl de steenvrucht doorgaans één zaad bevat. De voornaamste soort is C. abyssinica, de echte myrrheboom. De hars zweet als halfvloeibare massa reeds van zelf uit, doch de groote hoeveelheden worden kunstmatig afgetapt. De myrrhe gaat grootendeels naar Bombay en vandaar gedeeltelijk naar China.
Naar Europa worden slechts kleine hoeveelheden verzonden. De Noord-Abessinische C. Schimperi levert ook een deel der Arabische myrrhe, maar daarentegen levert C. myrrha, geen myrrhebars. Handelsartikelen zijn verder de hars van C. africana, het Afrikaansche Bdellium, en die van C. Roxburghiana (moehoel) uit Beloetsjistan, het Indische Bdellium, dat in Indië in de geneeskunde veel wordt gebruikt. Van deze laatste soort verzamelden de Phoenicische soldaten van Alexander den Grooten reeds veel hars. Ook andere soorten lever en hars voor reukwerken of geneesmiddelen, bijv. C. pedunculata uit Kordofan (Afrika), C. Playfairii uit Somaliland (Afrika) en C. erythraea van de Dahlak-eilanden in de Roode Zee, welke laatste ook reukhout levert.
Van beteekenis is verder het Mekka-hars van de Arabische C. opobalsamum, vroeger Balsamodendron gilladense geheeten, een 5-—6 meter hooge heester, die in den drogen tijd bladloos is. De hars werkt wondheelend en transpireerend en wordt bovendien met succes aangewend tegen slangenbeten en schorpioen steken. Door alle tijden heen, reeds vanaf den tijd van de koningin van Saba, die aan koning Salomon als geschenk deze heesters zond, werd dit gewas in Palestina gekweekt. Bonman