Cementeeren - 1° zeer oude en verouderde bereidingswijze van cementstaal. Een lang volgehouden behandeling in puddeloven, frischhaard, converter of Martinoven levert de koolstofarme doch zuivere grondstof. Bij voorkeur welijzer: vrijer van mangaan en phosphor dan vloei-ijzer. Door gloeien van dit koolstofarme ijzer (smeedijzer) met koolstof verkrijgt men cementstaal met 0,45 tot 1,90% koolstof.
Het smeedijzer wordt in gemetselde kisten in houtskoolpoeder verpakt en lichtroodgloeiend 7-9 dagen verhit, langzaam afgekoeld. Voorbeelden: veerenstaal, shearsteel, blister steel. Dit verstalingsprocédé is door de snellere, minder kostbare electrostaalbereiding vrijwel verdrongen.
2° Een overeenkomstig proces als onder 1°, waarbij de verstaling slechts tot enkele millimeters onder het metaaloppervlak wordt doorgevoerd. De afgewerkte, smeedijzeren producten worden in houtskoolpoeder of beenderkool verpakt, eenige uren gegloeid, afgeschrikt in water. Het inwendige blijft week en taai, dus eenigszins plastisch, de oppervlakte wordt glashard (➝ Oppervlakteharding). Analoog procédé: nitreeren. Toegepast op moeren, astappen, tandraderen, enz.
Beijnes.
3° Onder c. verstaat men ook het afdichten van watervoerende lagen bij grondwerken en in den mijnbouw, zooals bij het delven van schachten en het boren van oliebronnen (➝ Aardolie). Te dien einde worden één of meer buizen tot de vereischte diepte in de watervoerende laag gebracht, waarna zij zijdelings tegen den wand van het gat worden afgedicht en vervolgens tamelijk dun aangemaakte cement door die buizen wordt gepompt. Na eenigen tijd wordt het pompen gestaakt en het in de steenlaag alsmede in de buis aanwezige cement onder druk gebracht, zoodat het in de te dichten laag dringt, waarna men het geruimen tijd onder druk laat staan, om het tijd te geven tot verharden. Wanneer dit geschied is, wordt het water uitgepompt en het overtollige cement verwijderd, waarna de werkzaamheden worden voortgezet.
P. Bongaerts.