Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 20-03-2019

Blindheid

betekenis & definitie

Blindheid - Het woord heeft geen scherp afgegrensde beteekenis. Volledige b. zou eigenlijk beteekenen het verlies van alle lichtperceptie, d.w.z. dat iemand volstrekt geen verschil tusschen licht en donker meer waarneemt.

Practisch blind zijn echter degenen, die hun weg niet alleen kunnen vinden, die geleid moeten worden; ook degenen, die de voor een beroep onontbeerlijke voorwerpen niet kunnen herkennen. Ook moeten als blind beschouwd worden degenen, die nog enkel de centrale gezichtsscherpte hebben, terwijl het geheele gezichtsveld verloren is. Er is nog een zeldzame vorm van b., de zgn. zielblindheid: gezichtsscherpte en gezichtsveld kunnen ten deele of ten volle behouden blijven, maar de herinnering van vroegere gezichtsbeelden wordt niet bewaard en de voorwerpen kunnen niet herkend worden. B. kan veroorzaakt worden door verduistering van de doorzichtige middens: hoornvlies, kristallens, glaslichaam.

De lichtstralen, die in het oog vallen, komen dan niet tot het netvlies, of het beeld, dat ze daarop vormen, is niet duidelijk genoeg om de voorwerpen te laten herkennen. Andere oorzaken van b. liggen in stoornis van het netvlies en van de zenuwbanen, die de prikkeling, door het netvlies ontvangen, moeten geleiden naar de hersenschors, nl. de gezichtszenuw en de daaropvolgende gezichtsbaan. Eindelijk kan b. het gevolg zijn van ziekte of vernietiging van het schorsveld, waar de gewaarwording ontstaat. Ook komt b. voor zonder anatomische afwijkingen of physiologische stoornis; men spreekt dan van functionneele b., zooals deze bij hysterie voorkomt.

Rubbrecht.