Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 01-04-2019

Atjeh-oorlog

betekenis & definitie

Atjeh-oorlog - Nederland’s eerste betrekkingen met het Rijk van Atjeh dagteekenen van 1599, toen Corn. Houtman op zijn eerste reis naar O. Indië de reede van Atjeh aandeed.

A. strekte zich toen uit over een groot gedeelte van Sumatra en over een deel van Malaka. Het onderhield een groot leger en een aanzienlijke vloot ter bescherming van zijn handel (peper) met de omliggende staten. Na in de eerste helft der 17e eeuw vasten voet op Atjeh’s bodem te hebben verkregen, wist de O. I. Compagnie haar betrekkingen met Atjeh in den loop van die eeuw te doen voortduren, en gelukte het haar, haar gezag, ten koste van dat van Atjeh, op Sumatra’s Westkust uit te breiden. Door den achteruitgang der O. I. Compagnie en den Engelschen oorlog in de tweede helft der 18e eeuw ging de invloed der Compagnie snel achteruit en hij verdween geheel na het overgaan van Malaka in Engelsche handen in 1795. In 1824 trok Engeland zich van Sumatra terug en ontving als vergoeding het schiereiland Malaka (Londensch tractaat). Een verdrag tusschen Nederland en Atjeh, waarbij deze staat, zonder zijn onafhankelijkheid te verliezen, den zeevaarder en handelaar bestendige veiligheid aanbood, werd niet nageleefd.

De Atjehers bleven ons vijandig gezind. Door hun zeeroof was ondertusschen de toestand van den handel in de Atjehsche wateren onhoudbaar geworden. Bij het Sumatra-tractaat, in 1871 tusschen Engeland en Nederland gesloten, kreeg Nederland eindelijk de handen op Sumatra vrij, daar het voorbehoud van de Atjehsche onafhankelijkheid bij die gelegenheid kwam te vervallen. Opnieuw werd getracht tot een vreedzame oplossing van het Atjehvraagstuk te komen, met waarborg van veiligheid voor handel en scheepvaart. Toen echter bekend werd, dat tijdens de onderhandelingen Atjeh aansluiting trachtte te verkrijgen met Frankrijk. Italië en Amerika, ontstond de vrees, dat een andere mogendheid zich op Atjeh zou vestigen.

De vice-president van den Raad van Indië, J. F. N. N i e u w e n h u ij z e n, werd als leider der politieke zaken naar Atjeh gezonden, direct gevolgd door een expeditieleger, land- en zeemacht, onder generaal G. M. K ö h l e r, om opheldering en voor de toekomst waarborgen te eischen. Toen een bevredigend antwoord uitbleef vaardigde de gouvemementscommissaris den 26en Maart 1873 de oorlogsverklaring uit. Den 8en April landde de troepenmacht (169 officieren en 3 200 minderen) iets ten O. van het tegenwoordige Oeleë Lheuë en werd een strandbivak ingericht. Doel was de verovering van het sultansverblijf „de Kraton”. Den 10en April werd de versterkte moskee genomen. Bij haar bezichtiging sneuvelde gen.

Kohler en ging het bevel over op kolonel E. C. van D a a l e n. Een aanval op de versterkingen ten Z.O. van de moskee mislukte met zware verliezen en den 17en werd op het strandbivak teruggetrokken. Met als hoofdargument, dat in den weldra te verwachten West-moesson de blijvende gemeenschap met de reede niet verzekerd kon worden geacht, werd de terugkeer van de expeditie naar Java verzocht. Om de geleden nederlaag te herstellen, werd zoo snel mogelijk een nieuwe expeditie uitgerust. Onder leiding van den luit.-gen. J. van Swieten, oudcommandant van het leger in N.I., met als 2en bevelhebber gen.-maj. V e r s p ij c k, landde deze troepenmacht 9 Dec. 1873 ten O. der monding der Atjeh-rivier. 6 Jan. 1874 werd de moskee bezet, den 12en volgde Koeta Goenongan ten W. van den Kraton, en 24 Jan. werd de Kraton veroverd.

Na het overlijden van den sultan, aan cholera, eenige dagen later, besloot men tot een blijvende vestiging in Atjeh over te gaan, waarbij de Ned. regeering in de plaats zou treden van den sultan, terwijl men zich voorstelde voorloopig slechts Groot-Atjeh in eigen beheer te nemen. De aanval werd verder gestaakt, de Kraton (Koetaradja = Koningsburcht, genoemd) versterkt en als troepenverblijf ingericht, van waaruit de pacificatie van het land voltooid zou worden. Men overschatte echter de waarde van het Kraton-bezit; de Atjeher voelde zich nog niet verslagen. Den 25en April 1874 vertrok gen. van Swieten met zijn hoofdmacht naar Batavia, van zijn 385 officieren en 7 889 minderen waren er resp. 28 en 1 024 gesneuveld of gestorven. De kolonel J. L. J. H. P e l trad op als civiel en militair gezaghebber. Zijn instructie luidde actieve verdediging van Koetaradja, maar overigens passief optreden.

Deze politiek van verzoening faalde echter geheel, en aan gen. K. van der H e ij d e n, die in Juli 1877 tot gouverneur van Atjeh werd benoemd, werd opgedragen op afdoende wijze aan het verzet in Groot-Atjeh een einde te maken. In Sept. 1879 was reeds alle verzet gebroken, Groot-Atjeh ten onder gebracht, en orde en rust schenen voorgoed verzekerd. Maart 1881 werd gen. v. d. Heijden eervol ontheven en werd het civielbestuur ingevoerd met als gouverneur A. P r u ij s van der Hoeven. Men had den toestand echter te optimistisch ingezien en spoedig werden de posten weer bestookt door de benden van T e u k o e O e m a r. In 1884 werd besloten tot een geheel nieuw stelsel, de zgn. geconcentreerde linie. Hierbij zou eene kleine, maar sterke stelling worden ingenomen, waarin men met geringe personeele en financieele krachten de onderwerping van het Atjehsche volk zou kunnen afwachten.

Aan dit nieuwe tijdperk van afwachten, gekenmerkt door opleving van het verzet, blokkade van de kust, de hulp ons door het bendehoofd Teukoe Oemar geboden en diens herhaalden afval, werd eerst een einde gemaakt door het als regeeringscommissaris optreden van den legercommandant luit.-gen. J. A. Vetter (7 April 1896). Het tijdperk der concentratie was hiermede afgesloten. De adviseur van inlandsche zaken, dr. C. S n o u c k Hurgronje, werd met een bijzondere opdracht naar Atjeh gezonden om het euvel van de geringe bekendheid met het Atjehsche volk en zijn zeden en opvattingen te verhelpen. In 1898 werd kolonel J. B. van H e u t s z, die als zelfstandig colonne-commandant reeds zijn sporen op Atjeh verdiend had, benoemd tot mil. commandant van Atjeh.

Met dezen nam een periode van buitengewoon krachtig optreden een aanvang. Expedities naar Pidië, West- en Noordkust volgden, en Jan. 1903 onderwierp zich de pretendentsultan. Van veel invloed op den algemeenen toestand was deze onderwerping echter niet. Een keerpunt in de Atjeh-geschiedenis was de in September volgende onderwerping van Panglima Polem, het machtige en in hoog aanzien staande hoofd der 22 moekims. Het verkregen succes was vnl. te danken aan de marechaussee-officieren v. Daalen, Colijn, Christoffel, v. d. Maaten, Brewer, Scheepens, Schneiders, Schmidt e.a. In de eerste helft van 1904 leek aldus de toestand zeer bevredigend. 11 Juni 1904 droeg gen. van Heutsz als toekomstig gouverneur-generaal liet commando over aan den gen.-maj. der inf. jhr. J. C. van der W ij c k. Door vermindering van troepen, waarschijnlijk ook door het verloop van den Russisch-Japanschen oorlog, leefde het verzet weder op.

Tal van overvallen en aanslagen hadden weder plaats. Den 16en Mei 1905 gaf gen. jhr. v. d. Wijck, benoemd tot legercommandant, het bestuur over aan luit.-kol. G. C. E. van Daalen. Reeds in de eerste maanden van zijn optreden leed de vijand zware verliezen. Na onderzoek werd de ex-sultan, die achter de schermen het verzet steunde, gearresteerd en verbannen. 4 Mei 1908 werd luit.-gen. van Daalen eervol ontheven van de functie van civiel en mil. gouverneur van Atjeh en Onderhoorigheden, en opgevolgd door luit.-kol. H. N. A. S w a r t, gouverneur van Celebes.

Was bij diens komst de Atjehsche politieke hemel reeds een weinig opgeklaard, de toestand in geheel Atjeh was nog allesbehalve gunstig. Naast krachtig optreden tegen de verzetslieden wist gouverneur Swart door verschillende maatregelen, o.a. terugbetaling van ingehouden inkomsten der hoofden, het vertrouwen van de bevolking te winnen, zoodat de gouverneur met de ijzeren hand in den fluweelen handschoen de laatste hand kon leggen aan de pacificatie van Atjeh. Zwaar waren de slagen, die onder gouverneur Swart aan de verzetspartij werden toegebracht, door de kracht van de wapenen (marechaussee colonne-Schmidt), en door de consequent toegepaste politiek van verzoening. De pacificatie van Atjeh was in 1913 een voldongen feit. 2 Sept. 1918 trad luit.-gen. Swart af en kon hij, dank zij het sedert 1896 toegepaste stelsel van agressie, gepaard gaande aan een rechtvaardig bestuur, een in wezen gepacificeerd Atjeh aan den civielen gouverneur A. G. H. van S l u ij s overgeven.

L i t.: E. S. de Klerck, de Atjeh-oorlog (1912); G. D. E. J. Hotz, Beknopt geschiedkundig overzicht van den Afcjeh-oorlog (1924); O.I. Krijgsgeschiedenis, Overzicht van de krijgsverrichtingen in Groot-Atjeh van l873-’99 door J. C. Pabst bewerkt door A. A. G Feuilletau de Bruijn (1924). Savalle.