Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-04-2018

Aartsbisschop

betekenis & definitie

(metropoliet), de bisschop die aan het hoofd staat eener zie kerkprovincie. Deze waardigheid is verbonden aan een bep. bisschoppelijken zetel, zoodat hij, die voor dat bisd. wordt benoemd, tevens altijd het hoofd der kerkprovincie is (C.I.C. can. 272).

Hoewel van zuiver kerkel. oorsprong, is dit ambt toch reeds van zeer ouden datum. De indeeling van het Rom. keizerrijk in provincies vond navolging in de Kerk. In het O. waren reeds op het einde der 3e eeuw, in het W. wat later, de bisschoppen van eenzelfde provincie onderworpen aan het gezag van een anderen, in den regel den bisschop van de hoofdstad (Gr. metropolis, vandaar metropoliet) der burgerl. provincie. In het Concilie van Nicaea (325) werd deze indeeling reeds erkend en bevestigd. Zijn rechtsmacht over de onderhoorige bisd., die in het begin der middeleeuwen zeer groot was, doch met de feitelijke uitbreiding der pauselijke macht geleidelijk werd beperkt, is thans vnl. het recht om toezicht uit te oefenen, of het geloof en de kerkel. tucht worden bewaard, en het recht tot bijeenroeping en presideeren van een provinciaal concilie ; verder kan van vonnissen der bisschoppelijke rechtbanken in beroep worden gegaan bij het aartsbisschoppelijk gerechtshof. Zijn voornaamste voorrechten in de kerkprovincie zijn: een af laat van 100 dagen te verleenen, het recht van voorrang en om pontificale plechtigheden te verrichten. Zijn onderscheidingsteekenen zijn het zie pallium en het kruis, dat voor hem wordt uitgedragen; ook de hoed en het wapen dragen speciale kenteekenen (C.I.C. can. 272—279; 284).Er zijn ook, vooral in Italië, bisdommen, die den titel van aartsbisdom dragen, doch geen onderhoorige bisdommen hebben; het hoofd daarvan draagt dan ook rechtens den titel van aartsbisschop. Soms wordt deze titel ook als een persoonlijke onderscheiding gegeven. Verder zijn er nog titulaire aartsbisschoppen, die nóch aan het hoofd van een kerkprovincie staan, nóch een bisdom besturen, doch den titel dragen van een zetel, die feitelijk niet meer bestaat (bisschop i.p.i.), o.a. de nuntii en de hoogere prelaten der Rom. Curie.

W. Mulder.

De titel a. is in de Prot. Kerken van Europa in onbruik geraakt. Alleen de Luth. bisschoppen van Upsala, tevens de metropoliet van Zweden, en van Abö in Finland worden nog a. genoemd. De Anglicaansche Kerk van Engeland heeft nog twee a., nl. dien van Canterbury en dien van York. Ierland zag het getal Anglic. a. sinds 1833-’34 van vier op twee gebracht met Armagh en Dublin als residentie. De Ned. Oud-bisschoppelijke Clerezij (Jansenisten, OudKatholieken) heeft naast bisschoppen van Haarlem en Deventer, een a. te Utrecht.

Wachters.