Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-01-2024

Aalachtigen

betekenis & definitie

(Anguillidae), fam. der Beenvisschen (Teleostii). Van bijna alle overige visschen onderscheiden zij zich door een slangvormig lichaam; op dwarse doorsnede zijn zij naar voren bijna rolrond, naar achteren eenigszins zijdelings afgeplat.

De huid is naakt of bezit microscopisch kleine schubjes en is door slijm bedekt. Van de parige vinnen ontbreken steeds de buikvinnen, dikwijls ook de borstvinnen. De onparige rugvin vormt een doorloopenden weeken zoom, die bij den staart in de eveneens langgerekte anaalvin overgaat. Een eigenlijke staartvin ontbreekt. Het aantal wervels is zeer groot, wat hun goed te pas komt bij hun slangvormige bewegingen. De a. maken een metamorphose door; de larven wijken in vorm zeer sterk af van het volwassen dier. zie Aal. Meestal leven de a. in modderige bodems, houden zich daar overdag schuil en gaan ’s nachts op jacht.

Bekende soorten zijn: de gewone aal (Anguilla vulgaris), de zeepaling (Conger vulgaris) en de sidderaal (Gymnotus electricus). De laatste vorm wordt ook wel tot een afzonderlijke fam., de Gymnotidae, gerekend. Willems.