Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-01-2024

Aal

betekenis & definitie

of paling(Anguilla vulgaris, Lat. van anguis =slang, vulgaris = gewoon), beenvisch met, langgerekt, rolrond, naar achteren zijdelings afgeplat lichaam; de schubben zijn klein en diep in de huid verborgen zoodat, mede door rijke slijmafscheiding, de a. glad en glibberig aanvoelt; de borstvinnen zijn gereduceerd, de buikvinnen ontbreken, de onparige rug-, staart- en anaal vin vormen een doorloopenden huidzoom. In onvolwassen toestand is de kleur der rugzijde donkerbruin, der buikzijde lichtgeel; in volwassen toestand wordt de rugzijde blauwzwart, de buikzijde wit en zilverglanzend (zilver- of blankaal).

De mannetjes leven meestal aan de kust of in de riviermondingen; hun lengte bedraagt hoogstens 47 cm. De wijfjes verspreiden zich over allerlei binnenwateren en kunnen een lengte van 1,20 m bereiken. Zeer eigenaardig is de voortplanting van den a. Wanneer de Vijfjes 7—9 jaar oud zijn, verlaten zij meestal op onstuimige najaarsnachten (of reeds vroeger, wanneer zij verder van de kust verwijderd leven) hunne woonplaatsen, kruipen daarbij zelfs over land en begeven zich naar de riviermondingen en zeekusten, waar zij zich bij de daar levende mannetjes voegen. Beide bereiken hier den geslachtsrijpen toestand (de mannetjes gewoonlijk een jaar vroeger dan de wijfjes) en veranderen daarbij sterk van vorm. De rugzijde wordt donkerder, de buikzijde lichter van kleur en metaalglanzend; de vooruitspringende lippen schrompelen in en de geheele kop krijgt, een meer spits uiterlijk; de oogen worden groot en puilen uit; de huid wordt dikker en vaster.

Van de oreanen nemen de geslachtsorganen in omvang toe, terwijl de spijsverteringsorganen sterk afnemen. Voedsel wordt niet meer opgenomen; er wordt geteerd op het reservevet.Gezamenlijk trekken nu de geslachtsrijpe mannetjes en wijfjes naar zee (Sargassozee) om daar op groote diepte te paaien. Na afzetting en bevruchting der eieren sterven de oude a. Uit het broed ontwikkelen zich kleine lancetvormige, zijdelings afgeplatte larven (leptocephali of lintaaltjes) met kleurloos bloed en doorzichtige organen. De kleinste larven (31 /2 cm) weerden in de Sargasso-zee aangetroffen. Geleidelijk worden deze nu grooter (12—15 cm) en verplaatsen zich naar minder diep water in de richting van West-Europa. Deze tocht duurt 3—4 jaren. Er treedt nu een sterke vormverandering op; ze worden kleiner, de vorm wordt meer rolrond en de doorzichtigheid gaat door optreden van pigment verloren.

en slotte hebben ze den vorm van een jongen paling bereikt en zwemmen nu in ontelbare hoeveelheden de riviermondingen op om zich van hier in allerlei binnenwateren te verspreiden. Zij kruipen hierbij over land om in afgesloten plassen, grachten en zelfs waterleidingen terecht te komen.

Eenmaal gehuisvest leven zij vnl. van roof en gaan vooral ’s nachts op jacht; overdag houden zij zich meestal schuil in den modder. Als roofvisch groeien zij betrekkelijk langzaam. Het is gebleken, dat de a. van N.-Amer. en O.-Ind. Archipel dezelfde trekgewoonte hebben. Van de zoetwatervisscherij is de aal- of palingvangst w'el een van de belangrijkste. Hij komt als versche en gerookte paling in den handel; dunne paling wordt tot palingsoep gekookt, dikke paling wordt dikwijls in gelei ingelegd.

In verschillende landen legt men zich speciaal op palingkweek toe, o.a. in de lagunen van Comacchio bij Ravenna. De aan de kust levende mannetjes komen niet voor vangst in aanmerking. In Engeland en Frankrijk vooral worden aan de kusten dé jonge glasaaltjes (montée) in groote hoeveelheden gevangen, gebakken en gegeten.

De a. behooren tot de fam. der Aalachtigen (Anguillidae), orde der Beenvisschen (Teleostii).

Willems.