('vo:r) (-en) A. m. [< voorslaan 1]
I. Eig. het voorslaan.
II. Metn.
1. eerste slag : de hebben in het kolfspel.
2. Muz. kleine noot vóór een andere.
B. [< voorslaan 3) o. slag enige minuten vóór het slaan der klok : daar gaat het -.
C. m. [< voorslaan 41 (vlug opgekomen) voorstel : een doen, aannemen.